Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/118

Deze pagina is gevalideerd

— 94 —

dat oogenblik te schilderen. Na snel de schutboomen van eene deur afgenomen en deze geopend te hebben, nam ik eene brandende kaars en deed eene schrede buiten het huis; de vlam bleef onbeweeglijk. Alles rondom de woning was zwart, kalm, stil.

Maar die stilte der natuur duurde slechts kort. Weinige minuten later hoorde ik in de verte een dof gerommel, en ik keerde aanstonds in huis terug, wederom de schutboomen en grendels voor de deur brengende. Toen bewoog eene ligte schudding den grond—eene aardbeving zoude onzen toestand nog verergeren! De orkaan, welke weder kwam opzetten, doch ditmaal van de tegenovergestelde zijde, viel met vernieuwde woede op ons aan. Het reeds geschokte huis kon niet lang meer weerstand bieden, en zoo besloten wij dan onze toevlugt in den kelder te nemen. Wij daalden de trap af, sloten het luik en bevestigden dit met stevige riemen.

Gedurende vele lange en akelige uren bleven wij aldus in de pijnlijkste onzekerheid en geheel versuft door het helsche gedruisch, dat boven onze hoofden heerschte, en bovendien in dien toestand van verslagenheid, welke steeds door aardbevingen wordt te weeg gebragt. De rumvaten en eenige flesschen, die in den kelder waren, werden opgeligt en door elkander geworpen.

Ten vier ure na middernacht begon de hevigheid van den wind merkbaar te bedaren. Wij gingen toen met vele voorzorgen over tot de opening van het luik. Toen dat verrigt was, ontwaarden wij de geheel heldere maan, die hare stralen wierp op eenige donkere zwarte wolken, welke met groote snelheid door de ruimte dreven—Wij hadden boven ons geen ander gewelf dan dat des hemels! Het geheele bovenste gedeelte van het huis was weggevaagd.

Mijn vriend en ik begaven ons naar eenen heuvel, waar wij den dag afwachtten. De zon ging even schitterend op als den vorigen dag; doch welke pen vermag het tooneel der verwoesting te beschrijven dat zij verlichtte? Wanneer de hel haren brandenden adem over het eiland had laten gaan, zoude de vernieling niet vreeselijker kunnen geweest zijn. Plantengroei, menschelijke woningen, dierlijk leven waren gelijkelijk verdwenen.

Naar Dog-Hill-House terugkeerende, gingen wij door hetgeen