— 100 —
zak, die gedeeltelijk gevormd wordt door eene verwijding van de uitlozings-buis zelve, deels door eene plooi van het tandvleesch.
De wijze, waarop de giftslangen haren doodelijken toestel laten werken, is de volgende. De slang kronkelt zich, spiraalvormig, stijf inéén. Zij laat een eigendommelijk gesis hooren, en blaast daarbij soms veel speeksel uit, hetgeen vooral de brilslangen eigen is. Nu rigt zij zich in eens regt op, op den staart, als eene'veêr die zich ontspant, brengt hals en kop achterwaarts, en spalkt de kaken wijd open. Hierbij wordt de punt der gifthaken naar voren gerigt, door eene bovenwaartsche beweging van het opperkaaksbeen, dat bij wijze van eene ophaalbrug werkt. Gelijktijdig wordt de giftzak gespannen en daarmede de plooi van het tandvleesch opgetrokken. De slaapspieren trekken zich te zamen, oefenen daardoor eene drukking uit op de giftklier, en zoo wordt, bij den beet, het gift, soms met groote kracht, door de holle tanden uitgespoten. Dit geschiedt onder eenen sprong vóórwaarts, met pijlsnelheid en meestal zonder het doel te missen, en soms met zoo groote hevigheid, dat men door den schok wordt omgeworpen. Somtijds herhalen zij hare slagen en ziet men de haken op twee of meer plaatsen ingedrongen. Zij treffen daarbij niet alleen de beenen, maar dikwijls ook de bovenste ledematen; zelfs springen zij soms tot in het aangezigt. Zoo zag