— 101 —
schomburgk een' West-Indischen planter, die kort te voren door eene driehoekskopslang in de wang was gebeten.
Voor het overige kan men niet zeggen, dat zij den mensch daartoe opzoeken. Zij verwonden hem alleen, wanneer hij hare rust verstoort, en vooral wanneer men haar onverhoeds aanraakt of op haar trapt. Vele ontvlugten terstond na den beet; anderen, zoo als de Crobalus mutus en vele Trigonocephali, wachten moedig den aanval af, zoodat zij dan veeltijds haren euvelmoed met den dood moeten betalen. Wanneer zij een dier hebben verwond, waarop zij jagt maakten, zoo omslingeren zij dit niet, gelijk vele onschadelijke slangen gewoon zijn, maar zij volgen het en kruipen het geduldig achterna, daar zij het niet inzwelgen, vóór dat het dood is. Het is waarschijnlijk deze omstandigheid, die aanleiding kan hebben gegeven tot de onnoemelijke verhalen over het sympathetisch of betooverend vermogen der slangen, het zoogenaamde fascineren. Behalve dat dit ook kan afhangen van den verlammenden invloed van het schrikken voor hare onverwachte nabijheid,—verklaart het oponthoud van sommige dieren digt bij giftslangen zich ook uit de gemelde gewoonte. Men zag een dier, dat reeds verwond was, en, door het gift verzwakt, zijnen vijand niet meer ontvlieden kon, en meende nu, dat de slang het door adem of blik wist te fascineren! Zóó althans wordt ons dit raadsel door de beste natuuronderzoekers uitgelegd; doch anderen gelooven er nog aan, zoo als men kan lezen bij barton van Philadelphia, die over dit onderwerp alleen eene geheele verhandeling heeft geschreven.
Het vergiftige vocht, dat door den beschreven toestel wordt afgescheiden, is eveneens het onderwerp van veler nasporingen geweest, en daarbij behoef ik slechts den naam van fontana te noemen. Voorheen hield men het eenvoudig voor speeksel; maar het is reeds lang voldoende gebleken, dat het slangenspeeksel, door afzonderlijke klieren geleverd, geene de minste nadeelige werking uitoefent. Het eigenlijke slangenvenijn zelf, bepaaldelijk dat der Europeesche Vipera-soorten, komt in uitwendig voorkomen met eiwit of slijm overeen. Het is een kleverig vocht, zonder reuk, vetachtig van smaak, zwaarder dan water, in gedroogden toestand gomachtig. Het is in