— 102 —
den regel geelachtig, doch bij de ratelslangen meer groen van kleur. Ofschoon heller beweert, dat het addergift zuur reageert, wordt in het algemeen opgegeven, dat het eene neutrale reactie oplevert. Analysen zijn er niet van gedaan; alleen wil lucien bonaparte er een werkzaam beginsel, onder den naam van echidnine, uit hebben verkregen, doch van den scheikundigen aard daarvan, is nog niets naders gebleken. De grootste Europeesche adders hebben van dit vocht, in den regel, slechts eene hoeveelheid van twee greinen in voorraad. Deze hoeveelheid is meestal onvoldoende om den mensch te dooden; daartoe zouden nagenoeg drie greinen noodig zijn. Van 62 gevallen, reeds aan fontana bekend, liepen er dan ook niet meer dan twee doodelijk af, en sedert hem zijn er, in nagenoeg eene eeuw, niet veel meer dan een dozijn doodelijke gevallen in Europa bekend geworden. Van lier heeft, in ons land, geen enkel doodelijk voorbeeld kunnen opsporen. Het gevaar dezer verwonding verschilt echter naar de omstandigheden, het meest naar de soort van slang. Even als onze adders, zijn ook de koraalslangen en de zeeslangen in het algemeen minder te duchten, terwijl de ratelslangen, de brilslangen en vooral de driehoekskopslangen veel meer te vreezen zijn, en onder dezen de Crotalus mutus wel het meest. Leeftijd, geslacht, gestel, klimaat, de tijd van het jaar en van den dag moeten daarbij steeds invloed uitoefenen. In heete landen is de werking het hevigst, en wel in de grootste zomerhitte. Ook zouden de slangen gevaarlijker zijn kort na het vervellen, en de wijfjes wanneer zij dragtig zijn. De kracht van dit vergift, hoezeer geenszins te verachten, is dikwijls overdreven geworden, even als zijne tot dooden vereischte hoeveelheid. Men kent het sprookje van den West-Indischen planter en zijne drie zoons, dat nog altijd op de Antilles, even als in Guyana en Brazilië, onder het volk is verspreid. De juiste plaats wáár het is voorgevallen, is dan ook onbekend. Een planter,—zoo luidt het verhaal,—was gedood door eene ratelslang. Zijn oudste zoon trok zijne laarzen aan, een jaar na den beet. Hij stierf onverwacht. Zoo ging het met den tweeden, zóó met den derden zoon. Nu meende men toch, dat de tijd gekomen was, om de oorzaak dezer vreemde sterfgevallen op