Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/128

Deze pagina is gevalideerd

— 104 —

omzigtigheid vermanen. Na het innemen van kleine hoeveelheden vergift van den Crotalus mutus toch kreeg hij weldra keelpijn, pijnen in den buik en diarrhoe, en gevoelde hij zich, 8 dagen na de proef, nog niet bij zijne vorige krachten.

Hoedanig dit vergift werkt, is niet goed bekend. Zijne werkingswijze, dikwijls door de natuur-onderzoekers nagespoord, is nog weinig opgehelderd. Men veronderstelt, dat het op de wijze eener giststoffe werkt, met spoedige omzetting in de voornaamste bloedsbestanddeelen. Reeds uit het voorafgegane, omtrent het grootere gevaar bij verwonding, dan bij opname in de maag, wordt men daarheen gewezen, dat het zijnen invloed oorspronkelijk doet gevoelen op het bloed; en vele verschijnselen spreken insgelijks daarvoor, dat vooral het hart en het vaatstelsel belangrijk in hunne verrigtingen worden gestoord. Dergelijke vergiften worden met den algemeenen naam van bloeds-vergiften bestempeld.

Komt verwonding door giftslangen wel zóó veelvuldig voor, als men heeft gemeend?—Voorzeker, hare aanleidende oorzaken zijn vele. Reeds gewaagden wij van zeelieden, door zee-slangen verwond; doch zelfs voor land-giftslangen zijn deze niet altijd veilig. Zoo beschreef de Officier van Gezondheid schorrenberg te Suriname een voorbeeld van verwonding, bij eenen matroos aan boord van eene oorlogs-stoomboot, door eenen Trigonocephalus. Het schip lag voor Paramaribo ten anker. De slang, waarschijnlijk aangelokt door de warmte van den stoomketel, lag in elkaâr gerold op eene der raderkasten, vanwaar de ongelukkige het dier verjoeg, met voor hem doodelijke gevolgen. Spelende kinderen, in bosschen en op heidevelden, onkundige volwassenen, vooral landlieden, zijn er meermalen het slagtoffer van geworden. Den laatsten herfst nog werd bij Birmingham een boer in de wang gebeten door eene Vipera berus, welke hij voor eene onschadelijke slang naar zijne woning had medegenomen. Onvoorzigtige omgang met deze dieren werd ook somtijds gevaarlijk voor oppassers in menageriën (waarvan voor eenige jaren onze beroemde Amsterdamsche Natura Artis Magistra getuige was), en meer nog voor de zoogenaamde slangen-bezweerders. Lenz beschrijft daarvan een merkwaardig geval. Zulk een goochelaar was zoo ver-