ZONDERLINGE WIJZEN VAN ETEN.
Het bezit van eene mondopening, welke den ingang vormt tot eene holte, die met den algemeenen naam van spijskanaal bestempeld wordt, is langen tijd beschouwd geworden als iets, hetwelk aan alle dieren zonder onderscheid eigen is, en derhalve een wezenlijk kenmerk van het dierenrijk uitmaakt. In dat spijskanaal, hetwelk bij de hoogere dieren in mondholte, slokdarm, maag en darmen is afgedeeld, heeft de spijsvertering plaats, dat is: die bewerking der door den mond opgenomene spijzen, door middel van welke de daarin bevatte voedende deelen van het tot voeding ongeschikte worden afgescheiden, en zoodanig veranderd, dat zij geschikt worden om in de bloedvaten opgenomen, en tot de vernieuwing en den groei van het ligchaam verbruikt te worden. Werkelijk is zulk eene inrigting over 't algemeen aan de dieren eigen, hoezeer dan ook verschillend gewijzigd bij de onderscheidene dierklassen. De eenvoudigste grondvorm van het spijskanaal, gelijk die bij vele lagere dieren wordt aangetroffen, bestaat in eene eenvoudige, korte, ronde of langwerpige buis of zak, die aan het eene einde gesloten is of blind uitloopt, terwijl het andere einde zich aan de oppervlakte van het ligchaam des diers naar buiten opent met eene opening, waardoor niet alleen de spijzen van buiten af in het spijskanaal komen, maar waardoor ook het ter voeding ongeschikte en onverteerd geblevene weder naar buiten wordt uitgeworpen.
Er zijn evenwel dieren ontdekt, bij welke men tot nog toe niet alleen geen spijskanaal met zekerheid heeft kunnen onderkennen, maar bij welke men ook geen spoor van eene mondopening heeft kunnen aantreffen. Deze dieren, of liever diertjes, behooren tot de