Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/160

Deze pagina is gevalideerd

— 136 —

om eenig geluid na te bootsen, hetgeen hem werd voorgedaan; snelle afwisseling van voorwerpen verrast hem, en hij kraait het uit van vreugde; doch even zoo ontwikkelt zich een nieuw verschijnsel, de eerste opwellingen van hartstogten vertoonen zich, waartegen hij later zoo veel zal te strijden hebben; hij geeft duidelijk zijnen onwil en zijne drift te kennen, hij schreeuwt en trappelt met zijne beenen, en weert zich, wat hij kan, als hij gewasschen wordt; door de verschillende toonen van zijn geschrei drukt hij reeds uit, wat in hem omgaat.—Teregt zegt burdach: "geen dier is na de geboorte zoo ongeduldig en hartstogtelijk als de mensch, wijl de mensch alleen met eenen zelfstandigen geest, die de perken en hinderpalen zoekt te verdrijven, begaafd is."

Met deze hartstogten ontwikkelen zich tevens zijne gemoedsaandoeningen en zijn gevoel; in den beginne is hij lijdelijk en nog niet vatbaar voor vreugde; dit gevoel moet eerst door herhaalde aangename indrukken worden opgewekt; in het begin zijn het slechts zinnelijke indrukken, als glanzende voorwerpen, die hem genoegen verschaffen; spoedig ook de zachte menschelijke stem; en in de vierde maand kraait hij het van vreugde uit bij de toespraak en het zien van een vriendelijk gelaat. De herhaling hiervan maakt het hem tot eene behoefte om die vreugde te genieten; hij wordt gezellig en wil niet alleen zijn; de gewoonte—door burdach zoo juist eene herinnering van het gevoel genoemd,—begint hare heerschappij uit te oefenen, en met haar begint de opvoeding. Door de dagelijksche gewoonte wordt hij eerst aan zijne moeder, bij wie hij rust en voldoening vindt, en later ook aan de overige huisgenooten verbonden; de hierdoor opgewekte zucht tot gezelligheid is de eerste kiem der ontwaakte wederliefde uit liefde geboren, en zoo ontwikkelt zich de edelste der menschelijke aandoeningen, de liefde; eerst jegens zijnen moeder, daarna jegens zijne zusters en broeders, en verder, met de uitbreiding van zijnen gezigtskring, ook tot andere menschen. Dit gevoel wordt vooral door het gehoor en dus door toespraak opgewekt; hoeveel het gehoor hierin vermag door op het gevoel te werken, toonen de doofstommen van de geboorte af, die over het algemeen veel minder gezellig en meer eigenzinnig zijn;