— 141 —
indedaad roerende bewijs, ons door burdach medegedeeld nevens zeer vele anderen (Blicke ins Leben III B. pag. 53), van blind en doofstomgeborenen, te verzwijgen. Laura bridgman in Noord-Amerika ontwikkelde zich volkomen met scherpheid van geestvermogens en teder gevoel, niettegenstaande zij blind en doofstom was, de reuk haar ontbrak, en haar smaak zoo stomp was, dat zij gewoonlijk een rhabarberdrank met thee verwisselde. Zij werd in het blinden-instituut te Boston in 1837 opgenomen, in haar achtste levensjaar; zij gevoelde zich hierin spoedig gelukkig en was van dankbaarheid jegens hare leermeesters doordrongen, doordien zij in deze inrigting meer voedsel voor haren geest vond, dan in het ouderlijke huis te Hanover in Noord-Amerika. Nadat zij een half jaar hier was geweest, ontving zij een bezoek van hare moeder, betastte hare handen en kleeding zonder haar te herkennen, en keerde zich daarop van haar, als van eene vreemde af; want de vele voorwerpen en indrukken, die sedert hare verwijdering uit het ouderlijke huis hare geheele opmerkzaamheid hadden tot zich getrokken, hadden bij hare beperkte zinvermogens de herinnering aan het ouderlijke huis verzwakt. Zij verheugde zich over eene haar medegebragte snoer parels, die zij vroeger gedragen had, en gaf aan Dr. howe, den directeur van het instituut, te kennen, dat dit een geschenk uit hare vroegere woning was; echter stootte zij de moeder, die haar wilde liefkozen, terug, en ging naar hare speelgenooten. Toen zij een ander voorwerp uit het ouderlijke huis van hare moeder ontving, werd zij zeer opgewekt, onderzocht haar naauwkeuriger, en gaf Dr. howe te verstaan, dat deze dame gewis uit Hanover moest gekomen zijn, liet ook eenige liefkozingen van haar toe, ging echter toen weder onverschillig van haar af. Na eenige oogenblikken, toen de smartelijk getroffene moeder haar op nieuw naderde, scheen zij door de gedachte, dat deze geene vreemde zijn kon, getroffen te worden; zij betastte zeer ijverig hare handen, werd geheel bleek en weder vuurrood; hoop en twijfel kampten onderling. De moeder trok haar naar zich toe en kuste haar; daarop wierp zij zich met de uitdrukking van verrukking aan haren boezem, en week niet meer