— 150 —
om de teugels van het verstand te voeren. Napoleon had eenen pols van gewoonlijk slechts 40 slagen, dus nagenoeg de helft van die van een gewoon mensch, en zekerlijk bragt dit zeer veel toe om hem zijne koelbloedigheid en bedaardheid in de gewigtigste oogenblikken van zijn stormvol leven te doen behouden; maar wie zal aan napoleon om zijnen tragen bloedsomloop helderheid van geest en krachtige snelle zielswerking ontzeggen?
De hersenen van een volwassen man zijn noch door het anatomisch mes, noch door het zorgvuldigst mikroskopisch onderzoek van die van eenen jongeling of zelfs van eenen knaap te onderscheiden, en echter welk een verschil in den geest! Bewijst dit, dat geest hersenkracht is, waarom, vraag ik alweder, is dan bij de meer levendige stofwisseling en werking in de hersenen van eenen knaap niet ook het volle verstand van den rijpen leeftijd aanwezig? Toont ons integendeel de Natuur in dit alles niet duidelijk, dat onze geest een afzonderlijk zelfstandig beginsel, een eigen vermogen is, dat wel door middel van het ligchaam zich hier ontwikkelt, en streeft naar volmaaktheid, maar daarom nog niet met het ligchaam één is?
Doch ik zoude vreezen al te wijdloopig te worden, indien ik langer hierbij stil stond. Ook meen ik het reeds gezegde toereikend te zijn voor het hier beoogde doel. Gaan wij thans over tot onze laatste afdeeling, namelijk: de beschouwing van den ouderdom en de grijsheid.
In het algemeen doet men de grijsheid onregt, wanneer men zich deze onder het beeld van eenen afgeleefden, stompen, doffen en kouden mensch afschildert. Het is waar, de grijsheid heeft hare gebreken, waarvan echter vele de wrange vruchten zijn van vroegere leefwijze; maar daarom behoeft men het beeld van eenen grijzen niet te leenen van ziekelijkheid, evenmin als het beeld der jeugd van eenen teringachtigen jongeling, omdat deze ziekte meer aan de jeugd eigen is; wij bedoelen eenen gezonden grijsaard, en vragen, welke veranderingen in het gestel de stemming geven aan zijn geest en gemoed? Teregt zegt burdach: "het leven is in zijn wezen van het begin tot aan het einde eene harmonische uiting