— 154 —
wijsheid en hare vruchten voor zijne eigene laatste vorming te verzamelen; zij houdt hem door die vroegere onverzwakte herinnering als in een spiegel zijn eigen leven voor oogen; en voert hem met het uitzigt op zijn naderend einde tot zelfsbeproeving. Hij houdt afrekening met zijn leven.
Wat hij in een welbesteed leven vroeger met inspanning en ernst trachtte te bereiken, heeft hij in het wezen der zaak verkregen, zijne hartstogten zijn gedempt, de spanning van den strijd is geweken en uitgedoofd, en de vrede van den overwinnaar is zijn loon. Terugziende op zijn vroeger leven wordt hij van zelve tot dankbaarheid gestemd jegens den Algoeden, die hem tot dusverre onder zoo vele weldaden geleidde; de gedachte aan zijn naderend einde verhoogt zijn godsdienstig gevoel; en in de overtuiging, dat de inwendige stem, die hem nimmer geheel verliet, waarheid behelst, ziet hij met kalmte en gerustheid de toekomst te gemoet, die hij met vertrouwen verwacht. Wij zien hiervan zelfs onder de heidenen het beeld in eenen socrates, die met een gelaten uitzigt op het toekomende den giftbeker aanneemt.
Uit dit oogpunt is de ware ouderdom niet het gebrekkig einde, maar de kroon van de menschheid, waarop zij tot ware vrijheid, tot meester en regter van zich zelven geklommen is, en waarin alleen de rede en het verstand, het zedelijk gevoel en de godsdienst de teugels voeren van het bewind, en waarvan de gestrengheid door menschlievendheid verzacht wordt; want de liefde, die schoonste bloem der menschheid, veroudert in de grijsheid niet.
Zoo zien wij dan in dit beeld van ons leven, hoe het ligchaam het voertuig is en middel tot ontwikkeling van ons hooger beginsel, en in zijne veranderingen in de verschillende tijdperken des levens harmonisch medewerkt, en ons helpt en in staat stelt, om ons onze bestemming te doen bereiken; het ligchaam veroudert, maar in de hoogere ontwikkeling van onzen geest zien wij geenen terugtred.
Slaan wij na dit vlugtig tafereel van de ontwikkeling van den menschelijken geest nog een korten blik terug op het gezegde, en herhalen wij nogmaals de vraag: leerde ons dit tafereel, dat ziel en