Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/195

Deze pagina is gevalideerd

— 171 —

Keizer karel V bezocht, in den jare 1556 te Biervliet komende, het graf van beukelsz. en at daarop, ter dankbare herinnering aan dien weldoener dezer gewesten, eenen haring. De haringvisscherij toch had 's Keizers Nederlandsche onderdanen niet minder verrijkt dan de Amerikaansche goud- en zilvermijnen de Spaansche. Intusschen heeft men later aan beukelsz. de eer der uitvinding willen betwisten. Verwonderen kan ons dat niet, daar de buitenlanders evenzeer onzen laurens koster den roem van de uitvinding der Boekdrukkunst betwisten. Intusschen hebben wij met den twist over deze laatste uitvinding ons thans niet bezig te houden; de uitvinding van het kaken der haringen kan op geene redelijke gronden aan onzen landzaat ontnomen worden. Dat men reglementen van Fransche koningen kan aanwijzen, die reeds twee eeuwen vóór den dood van beukelsz. den verkoop van gezouten haring te Parijs regelden, bewijst niets; want er is hier geene vraag omtrent het inzouten, maar van die bepaalde bereiding, die men kaken noemt. Gezouten visch kenden reeds de ouden, en waarom zou de inzouting van haring eene afzonderlijke uitvinding behoeven te zijn? Bij het kaken worden de kieuwen en ingewanden uitgesneden en de haringen in pekel bewaard. Eene hoogst eenvoudige zaak, zoo het schijnt; maar die echter vóór beukelsz. niet uitgedacht was, en waarin de Hollanders althans door keurigheid en smakelijkheid van bewerking in vroegere eeuwen en nog thans de overige volken overtreffen.[1]

Onze visschers bragten hunne vloot meer en meer naar de oostkust van Groot-Brittanje over. Vroeger was de voornaamste plaats der visscherij aan de kust van Noorwegen, thans is die omtrent Hitland, beoosten de Orkadische eilanden en aan het noordeind van Schotland. Toen naderhand, in de Spaansche en Fransche oorlogen van de zeventiende eeuw, de Zeeuwen meer voordeel in de kaapvaart en in die op de West-Indiën zagen, verplaatste zich de haringvisscherij meer naar Holland. Eenige steden hebben zich daarop


  1. De Engelsche Ichthyoloog willughby zegt ervan: "Hos (harengos) Hollandi lautius et elegantius parare norunt quam nostrates." p. 221. "Deze (haringen) weten de Hollanders smakelijker en keuriger toe te bereiden, dan onze landgenooten."