Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/196

Deze pagina is gevalideerd

— 172 —

bijzonder toegelegd. Enkhuizen heeft drie eeuwen lang daarin de vlag gevoerd en in de zeventiende eeuw wel tusschen de 400 en 500 buizen te gelijk uitgerust. In 1416 werden te Hoorn de eerste groote netten gemaakt. De haringvangst of de groote visscherij, gelijk zij veelal heet,—het eerst komt zij met dien naam voor in een Plakkaat van Prins willem I, van 27 April 1582,—werd nu een hoofdbron van 's lands rijkdom; men berekende in de eerste helft der zeventiende eeuw het getal der haringbuizen omtrent op 2000; op iedere haringbuis dienden veertien personen, zoo volwassenen als knapen; dat waren derhalve acht-en-twintig-duizend personen, die varende daarvan leefden. Maar rekent men nu nog de duizenden, die bij het nettenbreijen, het bouwen der schepen, het kuipen der vaten hun bestaan vonden, dan beseft men, welk een groot aantal onzer landgenooten onmiddellijk door de haringvangst hun onderhoud vonden, om nu van de kooplieden, reeders en zeevaarders niet te spreken, die door de verzending van haring naar allerlei gewesten hun bestaan vonden.[1] In den eersten Engelschen oorlog (1652,) verstrooide blake onze haringbuizen. Hieromtrent teekent g. brandt in het Leven en Bedrijf van den Heere michiel de ruiter, (Amsterd. 1687, fol. p. 22) het volgende op, 'tgeen den toenmaligen staat der haringvisscherij doet kennen: "Dit was een zwaare slagh voor de ingezetenen van den Staat. Want de haaringhvisscherij werdt met recht gehouden voor een hooftneering en voornaame goudtmijn der vrije Nederlanden; daar Hollandt alleen meer dan duisend Buizen, om ze te vangen, en een veel grooter getal van andre scheepen om ze te verzenden en te verhandelen, toe gebruikte; daar wel honderdduizent menschen van leefden en veel hondert-duizenden guldens jaarlijks door werden gewonnen en in 't Landt gebragt."

In het laatst der zeventiende en in 't begin der achttiende eeuw verminderde de uitgebreidheid van de haringvisscherij zeer spoedig; 't getal der schepen, tot die vangst uitgezonden, bedroeg in 1736 slechts 218. Later, na de eerste Fransche omwenteling en de ge-


  1. Zie aitzema, zaaken van Staat en Oorlog III bl. 813, aangehaald met meer anderen in w.j. gevers Specimen inaug. de magno sive Halecum piscatu Belgico. LB. 1829.