— 177 —
onvoorbereid, zou hij zijne eigene oogen vertrouwen? Wij zien alle ligchamen, die daarin niet belet worden, met al sneller en sneller wordende beweging de aarde naderen; wij noemen dit vallen; en de gewoonte heeft dit verschijnsel voor ons zoo onbelangrijk gemaakt, dat iemand, die niet gewoon is om over deze soort van zaken na te denken, zich zeer zou verwonderen als men hem vroeg: wat is vallen, en wat is de oorzaak daarvan? Maar gesteld eens dat er iemand kon bestaan, die zoo iets nooit had gezien, zou hij niet verbaasd staan, als hij opmerkte hoe alle ligchamen zonder onderscheid zoo den grond trachten te naderen, gedreven door eene kracht, waarvan zij zelfs, die haar tot het voorwerp van een gezet onderzoek hebben gemaakt, alleen de wetten kennen, volgens welke zij werkt, zonder tot haar eigenlijk wezen te zijn doorgedrongen. Voorwaar, wij behoeven ons slechts bij zeer gewone, hoogst alledaagsche natuurverschijnselen te bepalen, om de alleropmerkelijkste en verwonderlijkste zaken te aanschouwen, zoodra wij slechts iets dieper willen zien, dan waarmede men zich gewoonlijk 'te vrede stelt.
Er ligt voor ons ééne zaak ter beschouwing voor de hand, die meer dan eenige andere ons een voorbeeld kan zijn van hetgeen wij boven opmerkten, en tegelijk ons kan bewijzen, dat het verbazingwekkende van vele natuurverschijnselen niet vermindert bij eene nadere overweging, maar integendeel onophoudelijk toeneemt, naarmate de mensch, door een naauwlettend en aanhoudend onderzoek, dieper in hun wezen indringt. De bewering, dat juist dit onderwerp hierbij voor de hand ligt, zal, zoo ik meen, niemand onder mijne lezers verwonderen, wanneer ik er bij voeg, dat ik juist het voornaamste der middelen, die ons door de Voorzienigheid zijn geschonken om ons met de buitenwereld in betrekking te stellen, namelijk het zien, hier bedoel.
Er zijn enkele voorbeelden bekend van blindgeborenen, die door eene kunstbewerking plotseling ziende werden gemaakt. En wat was hunne eerste gewaarwording bij deze voor hen nieuwe aanraking met voorwerpen buiten hen? Vreugde, denkt de lezer misschien over een genot, zoo lang ontbeerd, en eene aanvankelijk niet te verzadigen begeerte om zich gedurig te verlustigen in die tallooze