— 202 —
van hunnen oorsprong met zich. Die verandering, welke de luchtstroomen in hunne rigting ondergaan, wanneer zij uit noordelijke naar zuidelijke streken gaan of ook omgekeerd, deed een beroemd natuurkundige zeggen: "de winden zijn leugenaars, want zij komen niet van de plaats, die zij ons als hunne geboorteplaats opgeven."
Wij hebben ook, in onze streken, dikwijls gelegenheid om twee of meer luchtstroomen, die verschillende rigtingen hebben, waar te nemen; de wolken worden namelijk altijd met den luchtstroom medegevoerd, waarin zij zich bevinden, en wanneer wij ze dus in onderscheidene rigtingen zien drijven, dan kunnen wij daaruit met zekerheid besluiten, dat er op verschillende hoogten ook onderscheiden windrigtingen heerschen. In vele gevallen liggen echter de luchtstroomen niet boven, maar nevens elkander, zoodat in onze streken òf de naar den evenaar vloeijende, òf de terugkeerende stroom de overhand heeft. Die beide luchtstroomen zijn als de voornaamste aan te merken, en alle windrigtingen hier te lande, die niet met één derzelve overeenkomen, kunnen als uit de zamenwerking dezer hoofdstroomen ontstaande worden aangemerkt. Die twee hoofdstroomen zijn met elkander in eenen voortdurenden strijd en daar nu eens de eene, dan weder de andere de overhand behoudt, is de windrigting in de meeste gedeelten der gematigde streken zeer onbestendig; ja, wij zouden haast in de verzoeking geraken, om haar onregelmatig te noemen. Dit laatste is echter geenszins het geval, want uit langdurig voortgezette waarnemingen blijkt het ontegenzeggelijk, dat het draaijen van de windvaan meer in de eene dan in de andere rigting plaats heeft. Bij schippers en landlieden is het algemeen aangenomen dat de windrigting, en dus ook het weder, niet bestendig is, wanneer de wind tegen de rigting in draait, waarin de zon schijnbaar omloopt; maar dat het weder alleen bestendig is, wanneer de wind door het noorden naar het oosten enz. omloopt. De eerste wijze van beweging noemt men krimpen, de tweede ruimen van den wind. Dit meermalen omdraaijen van den wind, in dezelfde rigting als waarin de zon omgaat, dan in de tegenovergestelde, is mede voldoende verklaard. Zien wij eerst hoe die omloop gewoonlijk geschiedt, om daarna de verklaring er van te geven.