Ter weêrszijden van de evennachtslijn, breidt zich een aardgordel uit van 940 uren breedte en 7200 uren in omtrek, waarvan ongeveer een vijfde gedeelte door land wordt ingenomen. Het is hier, waar ten minste eenmaal 'sjaars de zon in het toppunt des hemels gezien wordt, en zij hare gloeijende stralen loodlijnig naar beneden schiet, dat wij den lezer verzoeken zich met ons in zijne verbeelding te verplaatsen. Het tafereel, dat zich daar voor onze oogen ontrolt, is echter te rijk, dan dat wij het in zijne bijzonderheden zouden kunnen beschouwen. Wij willen ons voor ditmaal vergenoegen met een algemeen overzigt te geven, en een zooveel mogelijk aanschouwelijk beeld voor oogen te stellen van den rijkdom, dien de natuur ten toon spreidt in die gewesten, welker grond te betreden slechts aan weinigen onzer gegeven is. Wij willen ons voorstellen te zamen eene reis rondom dit gedeelte onzer aarde te doen, en, gelijk de trekvogel die van zijnen langen togt even uitrust, ons hier en daar nederlaten, ten einde eenen vlugtigen blik te werpen op het ons omringende landschap, en bepaaldelijk op de planten, die er het meest kenmerkende deel van uitmaken.
Alvorens echter die reis te aanvaarden, zal het noodig zijn eenige oogenblikken te verwijlen bij de beantwoording der vraag: welke zijn de voornaamste oorzaken van het groote verschil in den plantengroei op onderscheidene punten van onzen aardbodem?