Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/250

Deze pagina is gevalideerd

— 226 —

zien, dat men, de zoodanige voor het eerst aanschouwende, of zelfs er slechts meer bepaald de aandacht op vestigende, een gevoel van verwondering nimmer onderdrukken kan.

Daartoe behoort het merkwaardige en nog steeds ten deele raadselachtige vermogen van sommige dieren om licht te verspreiden. Dat dierlijke en plantaardige stoffen, b.v. doode visschen, garnalen, vermolmd hout enz., somwijlen lichtgevend zijn, is ongetwijfeld alle onze lezers, velen zelfs uit eigen waarneming, bekend. Mijn voornemen is echter thans alleen te handelen over het licht, dat door dieren nog gedurende hun leven wordt uitgestraald. Dit lichtgevend vermogen wordt reeds door de oudste schrijvers over natuurkundige onderwerpen (aristoteles, strabo, plinius) vermeld, doch hunne verhalen, en zelfs die van vele latere schrijvers, zijn zoo dikwerf vermengd met gevallen, waar het waargenomen licht niet als door het dier zelf voortgebragt kan worden beschouwd, dat men steeds in de eerste plaats zorgvuldig moet onderzoeken in hoeverre zulke verhalen den toets eener gezonde kritiek kunnen doorstaan.

Zoo b.v. is het wel bekend, dat de oogen van sommige viervoetige dieren, vooral van die, welke tot het kattengeslacht behooren, des avonds eenen zonderlingen glans vertoonen. Er zijn er geweest, die dit aan een werkelijk licht wilden toeschrijven, dat uit de oogen dezer dieren zoude stralen; doch naauwkeuriger onderzoekingen hebben geleerd, dat dit glinsteren der oogen alleen het gevolg is van het terugkaatsen van het licht van andere voorwerpen. De binnenvlakte der oogen van zulke dieren is namelijk aan de holle achterzijde bekleed door een eigen vlies, het tapetum geheeten, dat eenen schier metaalachtigen glans bezit, terwijl bovendien de zeer wijde pupil veel licht doorlaat en de terugkaatsende oppervlakte vergroot. Ook neemt men dien glans der oogen nimmer waar in een volkomen donker vertrek, maar alleen daar, waar nog een zekere graad van verlichting bestaat, gelijk b.v. des nachts onder den vrijen hemel altijd in meerdere of mindere mate het geval is.

Er zijn echter ook verhalen, dat de oogen van menschen, (die zulk een tapetum niet bezitten), licht zouden verspreid hebben. Van den bekenden caspar hauser, wiens zonderlinge lotgevallen