— 255 —
mijner familie een treffend St. Elmusvuur werd gezien op drie beelden, welke aldaar den voorgevel van een huis versieren.
Ook op minder verhevene voorwerpen dan torens hebben zich dergelijke elektrische lichtverschijnsels vertoond. Zoo zagen b. v. op den 8en Mei 1831 eenige officieren der genie, welke onder eene donderbui bloothoofds op het terras van het fort Babbazoun te Algiers wandelden, tot hunne niet geringe verwondering, elkanders hoofdharen met lichtende pluimpjes bedekt, terwijl de toppen der vingers, bij het opsteken daarvan, insgelijks vurige verschijnsels droegen.
De bekende reiziger borchell zag bij zijne reize door Zuid-Afrika, op eenen avond, terwijl er enkele zware regendroppelen uit eene zeer zwarte wolk vielen, elk blaadje en grasscheutje voor zijne voeten gedurende eenige oogenblikken verlicht.
Eene niet minder merkwaardige verschijning van St. Elmus-lichten, werd op den 31en October 1837 door Doctor riegel in de nabijheid van Aschaffenburg waargenomen. Hij werd onderweg te paard in eenen stikdonkeren nacht door eene hevige regen- en windvlaag, welke slechts weinige minuten aanhield, overvallen. Eene tweede bui maakte hem en zijn paard doornat, waarop hij, bij het overvaren van den Main, ontdekte, dat de opstaande manen en ooren van het paard, zoowel als de gevlochtene spits zijner karwats, licht begonnen af te geven. Dit lichten was het sterkste in het midden der rivier, en hield op, nadat hij weder op den vasten grond was gekomen. Deze lichten hadden eerst veel gelijkenis met vurige kwasten; naderhand gingen zij in eenen phosphorischen gloed over. Misschien heeft hierbij eene afwisseling tusschen de positive en negative elektriciteit plaats gegrepen.
Op uitgebreider schaal werden deze St. Elmuslichten waargenomen gedurende den nacht van 17 Januarij 1817, waarin op onderscheidene plaatsen, aan de oostkust van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, hevige onweders met regen- en sneeuwbuijen woedden. Vele lieden, welke zich op hooggelegene plaatsen in de open lucht bevonden, zagen de randen hunner hoeden, benevens de ooren en manen der paarden door heldere zwevende vlammetjes, welke een zacht geruisch maakten, omgeven. Struiken en afzonderlijk staande