— 275 —
In de zeer diepe gewesten der zee daarentegen heerscht, ook zelfs in de heete luchtstreek, eene groote koude. Het is sommigen zeereizigers mogen gelukken om in de keerkringsgewesten uit de grootst mogelijke diepte water te putten, dat bijna den graad van koude bezat, onder welken zoet water gewoonlijk tot ijs overgaat; waarbij wij echter doen opmerken, dat zeewater eene grootere koude kan weerstaan, dan het zoete water, alvorens het den vasten toestand of dien van ijs aanneemt. Het aanwezig zijn van zulk zeer koud water op groote diepten, in alle luchtstreken, heeft het vermoeden doen ontstaan, dat uit de koude poolgewesten bestendig ijskoud water onder de oppervlakte der zee door naar den evenaar stroomt. Werkelijk bevindt men dan ook, dat er zulke onderzeesche poolstroomen in de meer koude luchtstreken op te merken zijn.
Maar wij hebben ook gewag gemaakt van de omstandigheid, dat het dieper gelegene water warmer kan zijn dan de oppervlakte. Dit zeer opmerkenswaardig natuurverschijnsel vindt zijn grond daarin, dat het water, hierin verschillend van schier alle andere vochten, wanneer het tot op eenige graden boven het vriespunt is afgekoeld, weder ligter wordt, eveneens als wanneer het in warmte toeneemt. Het gevolg dier eigenschap is, dat de bovenste, tot bevriezens toe afgekoelde lagen niet meer zinken; de benedenste deelen behouden alzoo een hoogeren graad van warmte, en blijven vloeibaar, zelfs in de koudste aardstreken.
Wij grijpen gaarne deze gelegenheid aan, om te doen opmerken, hoe hier de liefde en wijsheid des Scheppers in al hare grootheid uitblinkt. Men moge in den tegenwoordigen tijd soms met dergelijke pogingen den spot drijven, en dat wijze en liefdevolle willen doen wegvallen door te beweren, dat alles in de natuur zóó is ingerigt, als het werkelijk zijn moet, omdat de omstandigheden er toe hebben medegewerkt om het in dien bepaalden toestand te brengen;—steller dezes zou zich niet gaarne het genot ontzeggen, dat er voor hem ontspruit uit de erkenning van een verheven Godsbestuur in de schepping.
Het is door den met de diepte afnemenden warmtegraad van den oceaan, dat de visschen en andere zeedieren, die het bewegelijk