Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/300

Deze pagina is gevalideerd

— 276 —

element bevolken, zelfs tusschen de keerkringen eene temperatuur in het water kunnen vinden, die met hunne geaardheid overeenkomt. Zij kunnen daar zoowel van de warmte genieten, die aan deze streken eigen is, als van de koude der poolgewesten. Ziedaar weder eene treffende overeenstemming met datgene, wat zich in de lucht doet opmerken. De bergen dringen hoog in den dampkring door en maken het alzoo mogelijk, om in eene betrekkelijk kleine ruimte al de luchtstreken van den aardbol te vertegenwoordigen. Beneden aan hunnen voet baden zich planten en dieren in de warmte der heete luchtstreek, terwijl hunne toppen verschijnselen in de bewerktuigde, zoowel als onbewerktuigde schepping opleveren, die aan de koude der polen herinneren. De trapswijze overgang van temperatuur in lucht en water oefent dus een weldadigen invloed uit op de geographische verspreiding van planten en dieren; hierdoor werd het mogelijk, om de aarde niet alleen in de lengte en breedte, maar ook in de hoogte en diepte,—niet alleen de vaste oppervlakte, maar ook den oceaan met tallooze levende schepselen te vervullen.

V. humboldt zegt: "uitwendig moge het dus schijnen, dat de zee minder rijk is aan bewerktuigde wezens, dan de oppervlakte der vaste aarde,—wanneer men haar naauwkeurig onderzoekt, biedt zij misschien een veel grooteren schat van levende vormen aan, dan men op eenige plaats der aarde vindt zamengehoopt." Harting laat zich over de rijke bevolking der zee, in zijn aanlokkelijk werkje, De magt van het kleine, aldus hooren: "stilstaande en stroomende wateren, binnenlandsche meren en de zee, alles vloeit over van leven, en de stoutste verbeelding, gerugsteund door de uitgebreidste wetenschappelijke kennis, reikt ter naauwernood toe, om zich den rijkdom van vormen, de verscheidenheid van soorten, het aantal individu's van de waterbewoners aanschouwelijk genoeg voor te stellen, zoodat het beeld hier verre beneden de werkelijkheid blijft."

De beroemde zeereiziger darwin merkt met regt aan, dat onze bosschen niet zoovele dieren herbergen, als er in het lage boschgewas van den oceaan verscholen zijn, daar namelijk, waar het zeegras of zeewier aan den ondiepen bodem is vast geworteld of