Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/31

Deze pagina is gevalideerd

— 7 —

land bij de linie ligt, hoe meer zij de koesterende warmte der keerkringszon genieten.

Doch na dezen algemeenen blik geslagen te hebben op den plantengroei van het vóór ons liggend gewest, willen wij thans onzen togt voortzetten. Het land, waar wij voet aan wal hebben gezet, is nog slechts zelden door menschen bezocht; een groot gedeelte daarvan is nog woest, de natuur alleen voert hier nog haar gebied, zonder dit met hem, die zich "heer der aarde" noemt, te deelen. De rotsige oever biedt nog weinig aan, dat onze blikken boeit, want, hoe vermogend ook de keerkringszon zij, zij behoeft, om planten te doen gedijen, eenen grond waarin zij wortelen kunnen. Doch dieper landwaarts in wordt het al groener en groener. Ginder stuit onze blik op eene streep, die een bosch schijnt te zijn. Het is zoo. Wij staan op den zoom van een dier uitgestrekte wouden, die nog nimmer door menschenvoeten betreden zijn, van een dier wouden, welke men oorspronkelijke noemt, omdat zij reeds daar waren op eenen tijd, waarvan alle geschiedenis zwijgt, maar sedert welken de aarde reeds vele duizend malen haren loop rondom de zon volbragt heeft. Zullen wij het binnentreden? Er behoort moed toe, mijne lezers! want week en moerassig is de bodem; dikwerf zal ons pad alleen leiden over de sedert vele eeuwen opeengestapelde boomstammen, die, door ouderdom eindelijk ter nedergestort, begraven liggen onder de overblijfselen van andere kleinere planten. Daarenboven, hoe digt in een gegroeid zijn die takken, nergens vertoont zich een doorgang, somber en zwart als de nacht is het daar binnen.

Wagen wij het echter! Doch slechts met de bijl in de hand kunnen wij er in doordringen. Overal waar wij den voet willen zetten, moeten wij ons het pad vooraf banen. Maar hoe worden die moed en die moeite beloond! Daar verheffen zich reusachtige boomen van 80 tot 100 voeten hoogte. Hunne kroonen zijn zoo dooreen geslingerd, dat zelfs de stralen der hoog in het toppunt staande zon er niet door heen kunnen boren. Daar zien wij de reusachtige wolboomen, wier stammen bedekt zijn met wratten en stekels van allerhanden vorm, den Baobab of Apenbroodboom, wiens stam in dikte die van alle andere boomen overtreft en soms 80-90