Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/311

Deze pagina is gevalideerd
 

LASTIGE GASTEN

IN

DE HUTTEN DER KEERKRINGS-LANDEN.

 

 

In de opgeslagen hutten van reizigers en natuuronderzoekers, die zij noodzakelijk behoeven gedurende het slechte jaargetijde, namelijk in den regentijd, die in Zuid-Amerika vreeselijk kan zijn, vergezeld als hij Moordt van dagelijksche onweersbuijen met regenvlagen als ware wolkbreuken, moet het somtijds naauwelijks zijn uit te houden. Scharen van bloedzuigende vliegen en muggen beginnen alsdan over dag en des nachts zulke verblijven tot een werkelijk vagevuur te maken, waarvan men zeggen kan met den wandelende:

"Nirgend Ruhe, nirgend Rast,
Und mein Leben eine Last!"

Heerlegers van Zandvliegen, duizenden van Mosquiten verdeelen onder zich broederlijk den buit van menschenbloed; de eersten folteren u des daags, de laatsten ontrooven u de rust van den nacht. Stiller en ongemerkt, even lastig en gevaarlijker tevens, sluipen slangen van allerlei soort binnen, om met den mensch eene schuilplaats te zoeken tegen het woeden daar buiten. En niet altijd behooren deze tot de onschadelijke; maar driehoekskopslangen soms en ratelslangen dikwijls, spelen hier de rol van den ongenoodigden gast. Walgelijk uitziende en in het algemeen zeer verafschuwde soorten van hagedisachtige dieren, vooral Geckosoorten, kruipen dan in ontelbare menigte rond aan de wanden en binnen de daken van het menschelijke toevlugts-oord, dit van allen kant ontsierende en het doende zweemen naar de verblijfplaatsen, zoo als die worden afgeschilderd, van de nekromanten der oudheid, waaraan de Salamander en Basiliscus slechts ontbreken, om de gelijkenis nog treffender te maken. De Gecko, de "Woodslave" der Engelsche kolonisten, verschijnt vooral des avonds, om jagt te gaan maken op Mosquiten en andere insekten. Tot dien tijd zit hij dikwijls stil, al knikkende met het leelijke hoofd, doch zoodra is niet