Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/315

Deze pagina is gevalideerd

— 291 —

hetzij gele kroon[1], die bestaat uit een groot aantal blaadjes, blank als sneeuw en half doorschijnend als ivoor, of geel als goud, in kransen of op rijen geplaatst, die elkander insluiten. Die blaadjes worden van buiten naar binnen hoe langer hoe smaller, en sluiten zich in het midden ten laatste aan het eerste beginsel eener vrucht, die een talloos heir van zaden zal voortbrengen om de plant schier eindeloos te vermenigvuldigen. Als het zaad daarin begint te rijpen, buigt zich de vruchtsteel meer en meer naar beneden; de vrucht zelve wordt verscheurd, als het zaad is tot rijpheid gekomen, en stort de kiemen voor eene volgende generatie uit in het element, waarin die later tot nieuwe individuen zullen worden ontwikkeld.

Als wij in het bovenstaande eene getrouwe schets hebben gegeven van een der schoonste voortbrengselen van het plantenrijk, ook in ons vaderland voorkomende, dan vleijen wij ons, geëerde lezer, dat gij daarin het beeld van onze Waterleliën, of Waterrozen, ook wel Nenuphars, minder wèlklinkend "plompen" genoemd, zult kunnen erkennen.

Wij willen uwe aandacht inroepen bij de mededeeling van eenige trekken uit de geschiedenis dier schoone en belangrijke gewassen. Indien deze mededeeling ook in vele opzigten verschooning zal behoeven, zij kan, althans als een onderwerp dat thans veler aandacht boeit, ook de uwe tot zich trekken.

De geschiedenis der Waterleliën is belangrijk, omdat het waterplanten zijn; omdat zij onder de schoonste en nuttige gewassen behooren; omdat vele daaronder zoogenaamde symbolische planten zijn. Uit deze drie oogpunten willen wij die gewassen hier beschouwen.

Waterplanten moeten, uit hoofde van de stof, in welke zij ontstaan en leven, zich in hare leefwijze geheel anders verhouden dan die, welke leven in de lucht. Doch de voorwaarden van haar ontstaan en voortleven zijn tot hiertoe minder volkomen bekend, dan die


  1. Kroon, bloemkroon, bloembladen, zijn de gekleurde blaadjes van de bloemen. Zij zijn meestal van een teederer maaksel dan de kelkbladen, en bij uitnemendheid die deelen, die de schoonheid van de bloemen uitmaken.