Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/323

Deze pagina is gevalideerd

— 299 —

vankelijk krachtvol waren, maar weldra stierven. Na herhaalde maar ongelukkig uitgevallen pogingen om de Victoria-wortels te verzenden in dusgenaamde hermetisch gesloten kisten, besloten eenige liefhebbers te George-Town (Demerary) in 1849 de handen in een te slaan, en voor gezamenlijke kosten eene expeditie van Indianen ter opsporing van de Koninginnebloem uit te zenden. Niet minder dan vijf en dertig stevige planten kwamen te George-Town aan,—en..... stierven! Beter slaagden de heeren hugues rodie en luckie, die achtereenvolgens bezendingen van zaden in kleine fleschjes met zuiver water gevuld overzonden aan den tuin van Kew, welke in goeden staat overkwamen. Reeds op den 28 Februarij 1849 waren de eerste kiembare zaden aldaar aanwezig, en op 23 Maart waren er reeds zes planten aan den groei, eene van welke te Chatsworth bij den Hertog van devonshire, op den 8 November van dat jaar, hare eerste bloem gaf, welke op den 14 November aan hare naamgenoot, de Koningin van Groot-Brittanje, werd aangeboden. De Engelsche dagbladen waren vol van berigten wegens die "Koninginne onder de bloemen." The London illustrated News gaf eene afbeelding van deze plant van Chatsworth, waarvan de grootste bladen 4 el, 7 palmen en 1 duim in omtrek hadden.—Die afbeelding gaf tevens de voorstelling van een blad, waarop men een kind van 3 jaar gezet had, terwijl het blad dien last onbewogen bleef dragen. De heer egles, hovenier van Chatsworth, heeft echter later dit berigt van the London illustrated News verbeterd (Zie Gardeners-Chronicle) en daarbij verklaard, dat het kind 9 jaar oud was, 't geen een veel grooter gewigt, door dat blad gedragen, geeft. (planchon, hooker.)

In Julij 1850 zag ik de Victoria regia bloeijen in den tuin van Kew. Van daar begaf ik mij, wandelende langs de heerlijke oevers van de Theems, met mijne beroemde vrienden de twee groote Engelsche kruidkundigen robert brown en Sir william jackson hooker, naar Sion House naar de kassen van de Hertogin van Northumberland, alwaar deze plant in vollen bloei was. In 1851 zag ik haar op meer dan eene plaats te Gend. Den indruk van hetgeen men in de laatstgemelde stad zien kan, in het etablissement