Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/330

Deze pagina is gevalideerd

— 306 —

Edfon, van het meest zuidelijk gelegen gedeelte van Egypte, waar zij oudtijds groeide, doch thans niet meer voorkomt,[1] In hooger Egypte is zoo wel deze als de witte Lotus en de Lotus-roos, die eertijds daar voorkwam, waarschijnlijk door de droogte en verhooging van de terreinen, waardoor zij niet meer konden overstroomd worden, verloren gegaan. Talrijk waren bij de oude Egyptenaren de zoogenaamde zinnebeeldige planten. Koorn- of grasplanten (men weet niet juist welke), werden door gewijde personen in de hand gedragen, als zinnebeelden van dankbaarheid aan de Godheid. Onzeker is het bovenal te achten, of hieronder inderdaad het suikerriet is te erkennen, zoo als men wel eens beweerd heeft. Dit nu zou van groot belang zijn om uit te maken, dewijl de oorsprong en de wijze van verbreiding dezer nuttige plant daardoor van de onzekerheid zou ontheven worden, waarin zij verkeert. De maankop, en de granaatappelvruchten, welke van binnen vele holten hebben, zouden de symbolen geweest zijn van eene wel bewoonde stad; het riet, waarmede men schreef, moest doelen op kunsten en wetenschappen; de palmboom, die alle maanden één tak gaf,[2] dus twaalf in een jaar, drukte denzelfden tijdsomloop uit. Osiris was met zijnen troon op Lotusbloemen gezeteld; door bloemen, in 't algemeen, werd Gods almagt zinnebeeldig voorgesteld. De Uije werd, wegens de ringen die haren bol zamenstellen, gelijk aan de kringen van het zonnen-stelsel geacht, en behoorde dus tot de gewijde planten. De priesters wilden dien evenwel niet eten, omdat zij, tegen de natuur van alle andere planten, groeide bij 't afgaan van de maan (shaw)!

Dergelijke zinnebeelden hadden de Grieken en meer andere volken, en deze hangen in vele opzigten zamen met die der Egyptenaren. Hunne godsdienst (of oude fabelleer) bestond grootendeels uit, of was althans vervuld van zoodanige symbolen of personificatiën. De voorstelling van den Lotus, door de Egyptenaren aan


  1. Het is veelal hoogst moeijelijk om te bepalen, of men op die hieroglyphische tafels den lotus of den papyrus moet aannemen.
  2. Deze palm moet de dadel-, of de doum-palm geweest zijn.