— 341 —
drongen denkbeeld te verzetten, hebben veelal juist een tegenovergesteld gevolg. Want die pogingen bestaan altijd in spierbewegingen, die evenwel, wegens den eigenaardigen toestand der geestvermogens, doorgaans ondoelmatig worden aangewend, en juist daardoor den invloed van het opgedrongen denkbeeld in de hand werken. Dit toch heeft nu niet eens noodig beweging voort te brengen, maar behoeft alleen de reeds bestaande ongeregelde bewegingen aan zich te onderwerpen.
Die proefnemingen, waarbij de patiënt de voorwerpen anders waarneemt, dan ze wezenlijk zijn, of geheel niet aanwezige zaken waarneemt, of wel buiten staat geraakt om werkelijk aanwezige voorwerpen te kunnen onderscheiden, zullen na al het voorgaande wel geene uitvoerige verklaring behoeven. In den afgetrokkenen toestand, waarin de patiënt verkeert, is het hem door den bewerker bijgebragte denkbeeld sterker dan de flaauwe indrukken, die, door zijne in eenen staat van halve rust verkeerende zintuigen, aan zijnen tot juist vergelijken en oordeelen ongeschikten geest worden toegevoerd, en hij kan dan niet wel anders, dan zich aan dat denkbeeld onderwerpen. Is nu eenmaal de bedoelde zinsbegoocheling daar, dan is het zeer gemakkelijk daaraan eene gansche reeks van verwante misleidingen en daarmede in verband staande handelingen aan te knoopen; hetzelfde, wat de verbeelding bij den droomende doet, is hier het werk van hem, die op den patiënt zijne proeven neemt. Heeft hij b.v. dezen in den vasten waan gebragt, dat het zeer koud is, dan is het gemakkelijk hem tot de overtuiging te brengen dat het winter is, dat het sneeuwt,—hem sneeuwballen te doen maken en daarmede te werpen,—hem te doen gelooven dat hij zelf ook getroffen is,—hem de sneeuw van zijn kleed te doen afschudden. Dikwijls geschiedt dit van zelf, zonder eenige inblazing, ten gevolge der inwerking van de verwante denkbeelden, die de verbeelding hem verschaft,—zoodat hij, om een ander voorbeeld te kiezen, na het drinken van een glas water, dat hem voor sterken drank opgedrongen is, zijn hoofd beneveld gevoelt, ja zich geheel beschonken waant, en zich dienovereenkomstig gedraagt, zonder dat hem zulks ingegeven was.