— 366 —
van 8°–8,5° c., kan de garst nog rijpe vrucht voortbrengen. Lijnen welke eene gelijke gemiddelde zomerwarmte aanwijzen voor de plaatsen waarover zij getrokken zijn, noemt men Isotheren. Kent men nu de isotherische lijn van 8°–8,5°, dan kan men vooraf bepalen, tot hoe ver naar den Noord- en Zuid-pool, tot welke hoogte op de bergen, de landbouw kan gevestigd worden.—De grens van dit gewas naar de warmere gewesten hangt overigens niet alleen van de physische gesteldheid af. Waar de kultuur van andere graangewassen en vruchten mogelijk wordt, treedt de garst op den achtergrond en wordt onder de voedergewassen van het vee gerangschikt.
Rogge en Haver zijn belangrijke graangewassen voor Noord- en Midden-Europa. Hunne kultuur heeft bijkans dezelfde noordelijke grens; in Zweden en Noorwegen op 65°–66° N.Br. Daar de rogge echter alleen op magere gronden, die weinig teelaarde en klei bevatten en op zandgronden, die voor andere graangewassen minder geschikt zijn, met voordeel kan verbouwd worden, vindt men haar niet in die landen, wier betere gronden voordeeliger vruchten kunnen voortbrengen.
Geen graan is voor Europa gewigtiger dan de tarwe. Sedert onheugelijke tijden wordt daarvan eene menigte van verscheidenheden in Klein-Azië, Egypte en Europa verbouwd. De noordelijke grens van deze plant wordt almede door de gemiddelde zomerwarmte bepaald, hoezeer de tarwe niet enkel als zomergewas verbouwd wordt. De wintertarwe wordt in het noorden door eene dikke sneeuwlaag voor de winterkoude beveiligd, en valt daardoor onder de wetten voor de zomergewassen. De isotherische lijn van 14° c. wijst de uiterste grens van den tarwebouw aan. Maar daar de isotherische lijnen aan de breedtegraden niet evenwijdig zijn, ziet men de tarwe, zoo als andere gewassen, tot ongelijke hoogte naar het noorden opklimmen; b.v. in Schotland tot 58° N.Br., in Noorwegen tot 64°, in Zweden tot 62°, in Rusland tot 60° N.Br. bij Petersburg. Moeijelijker is de zuidelijke grens van den tarwebouw te bepalen. Gedeeltelijk wijkt daar dit graan voor nog meer voordeelige gewassen, of een te hooge warmtegraad maakt zijnen groei onmogelijk. In de warmere gewesten worden daarom de hoogere bergstreken aan den tarwebouw dienstbaar gemaakt.