— 372 —
schappij zijn. Een eigenaardig korstmos, dat de hoogste graden der koude verdraagt, tot het uiterste noorden opklimt, en in hoeveelheid toeneemt naarmate de overige gewassen verdwijnen, is het voedsel van het rendier. "Geen gewas," zegt linnaeus, "wordt in geheel Lapland in zulk eene hoeveelheid aangetroffen als het rendiermos. Waar geene andere plant voedsel meer vindt, daar woekert het in overvloed. Deze met het dorre mos bedekte velden, zijn de akkers des Laplanders, zijn vruchtbaarst weiland, en de bezitter van zulk een woest gewest schat zich gelukkig. Hij kan het land niet beploegen en geen graan aan den schoot der onveilige aarde toevertrouwen, en hij verkoos daarom het gelukkige herdersleven. De rendieren zijn zijn rund, zijne kudde; als deze wel vaart, is ook zijn welstand gevestigd. Het rendier verdraagt de warmte niet, maar bemint de koude, en de Schepper wees het de noordelijkste gewesten der aarde, Lapland, Ysland, Groenland tot woonplaats aan. In den zomer trekt de Laplander met zijne rendieren naar de bergen en wouden, en de kudde voedt zich met het schaarsche gras en de bladen der struiken. Bij den invallenden winter daalt hij in de valleijen af, en gedurende dezen langen tijd leeft het rendier slechts van het rendiermos. In den bouw van het dier ontwaart men doelmatigheid en geschiktheid tot deze leefwijze. Gemakkelijk zoekt het onder de sneeuw- en ijsmassa's zijn eenig en overvloedig voedsel. Daarom behoeft de herder geen winterstal voor zijne kudde, hij behoeft in den zomer geene planten te droogen en in huis te bewaren; maar hij moet dag en nacht onder den blooten hemel, aan weer en wind blootgesteld, zijne kudde bewaken, opdat zij niet afdwale in de met sneeuw bedekte woestijnen, en door beeren en wolven verscheurd worde. Voorzeker een leven vol bezwaren, moeite en ontberingen! Maar rijkelijk ook beloond, want het rendier voorziet in alle behoeften van den armen Laplander; de melk en het vleesch leveren hem zijn voedsel, en de dik behaarde huid beschut hem tegen de felle winterkoude."
Eene dergelijke afhankelijkheid van het dierenrijk vindt men ook in die gewesten der aarde terug, waar de geheele oppervlakte nog met zoogenaamde gezellig groeijende planten bedekt is, welke den