Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/408

Deze pagina is gevalideerd

— 384 —

In het vorige jaar werd de heer valenciennes, een der bestuurders van het museum van natuurlijke historie te Parijs, door de regering belast met de zorg, om een zeker aantal visschen, die in de fransche rivieren niet worden aangetroffen, uit Duitschland daar heen over te brengen. Valenciennes heeft dien last volvoerd op eene wijze, die alleen bij onze thans zoo zeer versnelde middelen van vervoer mogelijk is te achten; en waaraan vóór eenige jaren nog moeijelijk zoude hebben kunnen gedacht worden. Hij verzamelde tot dit doel acht en veertig visschen, namelijk 8 Snoekbaarsen (Perca lucioperca lin.), 12 exemplaren van de groote duitsche Puitaal (Gadus lotta bloch), die eene lengte hadden van 70 tot 80 duimen, 11 van de Alat of Alandt (Cyprinus jeses bloch) en 17 Meervallen (Silurus glanis lin.), waaronder verscheidene van 80 duimen, een zelfs van 1 el en 20 duimen lengte, en 10 Ned. ponden gewigt. Nadat hij zich door proefnemingen in den tuin der veeartsenijschool te Berlijn vooraf overtuigd had, dat de gevoeligste dezer visschen vijfenveertig tot vijftig uren lang in niet ververscht water leven konden, ondernam hij de terugreis met den spoortrein. De visschen waren in tien groote met water gevulde kuipen geplaatst. Te Potsdam aangekomen ontdekt valenciennes met schrik, dat de deksels der kuipen niet goed sluiten, en dat dien ten gevolge reeds de helft van het water uit de kuipen verdwenen is. Reeds bekruipt hem de vrees, dat alles verloren is, want er is nog slechts water genoeg voorhanden, om het tot Maagdenburg te kunnen brengen, de spoortrein kon zich nergens langer dan eenige minuten ophouden, en het is reeds bij middernacht. Dadelijk wordt met den elektrischen telegraaf naar laatstgenoemde plaats geseind, en last gegeven om veertig emmers water gereed te houden, tevens met de noodige middelen tot betere sluiting der kuipen. Te half drie ure in den nacht, komt de trein te Maagdenburg aan; alles wordt daar hersteld en in orde gebragt; de trein gaat zonder oponthoud voort, en den 2den Junij bevinden zich de visschen gaaf en gezond in de vijvers van het museum, van waar zij later naar andere voor hen meer geschikte wateren zijn overgebragt. De visschen hadden op deze reis van de oevers der