— 391 —
van den behoorlijken vorm, die in plaats van eene der pannen wordt vastgemaakt.
De beste wijze om de verschillende deelen van den afleider, daar deze toch niet uit één stuk kan vervaardigd worden, aan een te lasschen, is hiernevens afgebeeld en zal wel zonder verdere verklaring duidelijk zijn.
Het boveneinde van den afleider is aan de stang bevestigd door middel van eenen dubbelen beugel (O in de bijstaande figuur van ter zijde en P van bovenop gezien, als de stang rond is, of R N als de stang vierkant is). Deze stang wordt voor het grootste gedeelte mede van ijzer gemaakt. Hare lengte, van den voet tot aan de punt, regelt zich naar de uitgebreidheid van het gebouw waarop zij is geplaatst, naar dezen, door de ervaring bevestigden regel, dat deze lengte minstens gelijk moet zijn aan de helft van den grootsten afstand, van den voet der stang tot den verst afgelegenen hoek van het dak. Eene stang van de in nevensstaande schets aangegevene afmetingen zou dus, op het midden van het dak geplaatst, genoegzaam zijn ter bescherming van een gebouw van 30 ned. ellen lang of breed. Voor deze lengte moet zij van onderen eene dikte hebben van 5 à 6 duim in het vierkant. Hooger, bij E, is deze dikte 2,5 à 3 duim, en nog hooger, bij C, 1,5 duim. Voor een kleiner gebouw kan de stang korter zijn, volgens den zoo even gegevenen regel, en naar evenredigheid dunner aan den voet; de dikte van 1,5 duim bij C moet dezelfde blijven. Men vervaardigt de eenigzins lange stangen, voor de gemakkelijkheid van het transport en de plaatsing, uit twee stukken, die,