Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/420

Deze pagina is gevalideerd

— 4 —

naam wij reeds vermeld hebben, ontving voorwerpen in wijngeest, en werd daardoor in staat gesteld den vogel in zijn inwendig zamenstel te leeren kennen, en eene nieuwe bijdrage te geven tot de vergelijkende ontleedkunde, welker uitbreiding hij sedert de laatste twintig jaren, meer dan iemand anders, bevorderd heeft.[1] Later (1847) werd nog eene tweede soort ontdekt van nagenoeg dezelfde grootte, maar echter eenigzins kleiner, met digter meer haarachtig vederkleed en korteren bek, en ter eere van owen door gould, die haar beschreef, Apteryx Oweni genoemd.[2]

APTERYX OWENI.

Nog werd in 1850 eene tot vliegen ongeschikte vogelsoort op Nieuw-Zeeland ontdekt, waarvan owen reeds vroeger beenstukken beschreven had, en die hij meende, dat uitgestorven was. Deze vogel, van de grootte eener gans, naar den ontdekker Notornis Mantellii genoemd, gelijkt naar eene groote Porphyrio-soort, maar heeft korte vleugels. De pooten en bek zijn rood, de rug is groen; de hals, buik en borst zijn schoon blaauw.[3]


  1. Transact. of the zool. Soc. vol. II. p. 257–301. Vol. III 1849, p. 277–302.
  2. Transact. of the zool. Soc. III, p. 379, 380, pl. 59.
  3. Zie Gould, Transact. of the zool. Soc. II. 2. 1852, pl. 25; naar deze plaat is onze afbeelding gevolgd. De vogel werd ontdekt aan de afdruksels der pooten in de sneeuw, waarmede de streek toen bedekt was. Nog een kortvleugelige Rallus wordt op