Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/433

Deze pagina is gevalideerd

— 17 —

dene soorten van Dinornis, Palapteryx en Aptornis geleefd heeft.

Wanneer wij opmerken, dat vele uitgestorvene dieren, vooral van vroegere geologische perioden, grooter zijn dan de thans levende, dan kan ligtelijk daardoor het denkbeeld worden opgewekt, dat de soorten van dieren door langzamen invloed der omstandigheden in grootte verminderd zijn. Tegen deze meening evenwel moeten wij op onze hoede zijn, en owen ontleent met regt uit het vinden van de overblijfsels van eene soort van Apteryx, van dezelfde grootte, als welke de thans levende vogel bereikt, gronden om die meening te bestrijden. Kleinere dieren schikken zich ligter in de veranderingen van klimaat; zij kunnen zich gemakkelijker aan vervolgingen onttrekken; zij zijn gewoonlijk ook vruchtbaarder en daardoor talrijker, dan dieren van eene grootere soort. Verder is het vinden van groote beenderen van ongevleugelde vogels in Nieuw-Zeeland een nieuw bewijs voor de gelijkvormigheid der thans in bepaalde gewesten, levende gewervelde warmbloedige dieren met de in de laatste tijden, uitgestorvene soorten van die landen.

De geographische verspreiding der dieren, in de jongste geologische perioden, kwam met de tegenwoordige geographische verspreiding der dieren overeen. In Zuid-Amerika, het vaderland van den luijaard en van de miereneters, heeft men overblijfsels van dergelijke thans uitgestorvene tandelooze groote, dieren (Megatheriën en Mylodonten), die elders niet voorkomen, en in Australië overblijfsels van reusachtige buideldieren aangetroffen, terwijl men alleen op Nieuw-Zeeland, waar de vleugellooze vogels nog thans de heerschende vormen der oorspronkelijke warmbloedige dieren uitmaken, de groote Dinornis- en Palapteryx-beenderen heeft gevonden.

De armoede van Nieuw-Zeeland aan soorten uit de klasse der zoogdieren werd door alle reizigers opgemerkt. Behalve de honden der inlanders, ziet men er geene soorten dan muizen en ratten, als mede het vee, 't welk door Europeanen daar werd ingevoerd. Nieuw-Zeeland leverde dus voor de eerste polynesische aankomelingen, die zich daar vestigden, weinig dierlijk voedsel op. Of daaruit, gelijk cook vroeger meende, en ook owen later op nieuw gegist heeft, het afschuwelijke menscheneten der Maori's,—dat is de naam der in-