Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/44

Deze pagina is gevalideerd

— 20 —

Indien werkelijk zulke vragen bij sommigen uwer mogten opkomen, dan is het mijn pligt deze te beantwoorden, alvorens ik van u afscheid neem; want indien het tafereel, dat ik voor u heb opgehangen, slechts eenen indruk overliet van ontevredenheid met het ons beschoren lot, met de plaats, die ons op aarde ter bewoning is aangewezen, dan zoude ik mij verwijten deze bladzijden geschreven te hebben.

Gelukkiglijk echter is de beantwoording dier vragen niet moeijelijk. Tot nog toe heb ik u het tafereel van den plantengroei der keerkringsgewesten slechts van zijne lichtzijde doen beschouwen; doch het heeft ook zijne donkere schaduwzijden. In die overoude wouden met hunne trotsche boomen en prachtvolle bloemen wordt de verhevene stilte vaak gestoord door het gebrul van het roofdier, dat op prooi uitgaat. Onder dat weeldrig groen, waaruit zich levendig gekleurde bloemen verheffen, die de welriekendste geuren verspreiden, ligt vaak de slang verscholen, wiens vergiftige beet eenen gewissen dood ten gevolge heeft; terwijl een heirleger van tallooze insekten den reiziger met hunne, wel minder gevaarlijke, doch evenwel hoogst lastige steken vervolgt. Die trotsch naar den hemel stijgende palmen, hun aanblik treft,—maar zij missen de schilderachtige vormen onzer eiken en beuken, en geven niet den minsten lommer. En echter—het is er drukkend heet, het is daar dag aan dag zoo als wij het gedurende den zomer in onze streken slechts op eenige weinige dagen ondervinden. Reeds dit is genoeg, om het genot dier heerlijke natuur in veel geringere mate te doen smaken. Hier, gedurende eenen warmen zomerdag, verheugen wij ons reeds op het vooruitzigt van den avond, wanneer de zon ter kimme neigt, de zwoele lucht allengs opfrischt, en wij hare verkwikkende teugen met verruimde borst inademen. Tusschen de keerkringen kent men geen avond. Daar is het alleen dag en nacht, en de nacht valt plotseling ten zes ure, zonder dat schier eenige schemering zijnen aantogt verkondigt. De lucht wordt dan wel verkoeld; maar die verkoeling is onheilspellend, want zij voert vochtige dampen mede, waaraan het gevaarlijk is zich, bloot te stellen.

Ginds is het wel is waar altijd zomer, altijd leven, altijd groen,