Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/448

Deze pagina is gevalideerd

— 32 —

moeder van deze bleef voorshands vruchteloos, en ik moest het invallen van den nacht afwachten, om mijne weetgierigheid te kunnen voldoen, daar men mij verzekerde, dat wij dan het gewone brullen en schreeuwen van dat vreemde dier weder zouden vernemen. Aldus geschiedde het; tegen 9 uren des avonds liet de zware stem zich weder hooren, en met een licht voorzien begaven wij ons naar den gevelden boom. Wij vonden den lang gewenschten terstond; de kikvorsch, door het schijnsel van ons licht verblind, liet zich gemakkelijk grijpen. Het was werkelijk de Hyla venulosa van daudin,[1] de zeer groote, schoon geteekende boom-kikvorsch, wiens hoogst eigenaardig geluid, door daudin in zijne beschrijving niet vermeld, mij zoo zeer had verrast. Nog verhaalden de Indianen mij van dit dier, dat het een der onbedrieglijkste weêr-propheten is, dien men daar te lande kent, daar het alleen dan zijne zware stem laat klinken, wanneer het den volgenden dag zal regenen; zelfs de inlandsche naam wijst daarop, zijnde "Konebo" (regen) en "Aru" (kikvorsch). Het is mij later zelven meermalen gebleken, dat deze hyla dien naam niet ten onregte draagt." (Reise in Brit. Guyana 2. Th. p. 418).[2]

 

 
  1. Tegenwoordig: Trachycephalus typhonius L. (Wikisource-ed.)
  2. Schomburgk & Schomburgk (1848) - Reisen in Britisch-Guiana in den Jahren 1840-1844, Zweiter Theil. Leipzig : Weber, p. 418 (Wikisource-ed.)