— 47 —
heeren barral en bixio, van uit den tuin van het observatorium te Parijs, in het luchtruim zal opvoeren. Eenige weken vroeger, den 29sten Junij, hadden deze moedige, men mag bijna zeggen vermetele natuuronderzoekers reeds eene luchtreis ondernomen, onder hoogst ongunstige omstandigheden, want het plasregende, en hevige rukwinden hadden in den ballon, reeds vóór de afreize, kleine openingen doen ontstaan. In weerwil daarvan waren zij opgestegen, en hadden binnen een half uur tijds eene hoogte bereikt van 5900 ellen (18790 R. voet). Door de verdunning van de lucht had zich toen de ballon, die zich te digt boven hunne hoofden bevond, zoo sterk uitgezet, dat zij er geheel onder bedekt werden, en op het punt waren van te stikken, te meer daar het waterstofgas, waarmede de ballon was gevuld, door eene toevallig ontstane opening juist boven hunne hoofden in het schuitje stroomde. Plotseling bemerken zij aan het snelle rijzen van den medegenomen barometer, dat zij met eenen schrikwekkenden spoed naar beneden dalen, en geen wonder, want eene scheur van twee ellen lengte is in het midden des ballons ontstaan. Zij werpen dadelijk allen ballast over boord, de dekens waarvan zij zich voorzien hadden om zich tegen de koude te beschutten, zelfs hunne gevoerde laarzen. Aldus, en waarschijnlijk ook omdat de half ontledigde ballon als eene soort van parachute werkte, gelukte het hunnen val eenigzins te matigen, en kwamen zij ongeveer ¾ uurs na hunne opstijging te land in eenen wijngaard, waar de naburige boeren hen weldra te hulp kwamen, zoodat zij zonder letsel hun schuitje konden verlaten.
Menigeen zoude zich door zulk eene ongelukkige uitkomst, waarbij ter naauwernood het leven gered was, hebben laten afschrikken. Doch de heeren bixio en barral zagen daarin slechts eenen spoorslag te meer, om het waagstuk te herhalen. Zij handelden als soldaten, die door de overmagt en door het ontmoeten van onvoorziene hinderpalen, bij het bestormen eener vijandelijke verschansing teruggeslagen, niets liever verlangen dan den dood nog eenmaal te trotseren, maar bij eene tweede bestorming zich de kennis van het terrein en de magt des vijands ten nutte maken, welke zij bij de eerste hebben opgedaan.