— 58 —
selen te kastijden. Eene ruimere natuurbeschouwing, waarbij men het beperkt standpunt van enkele individus verlaat en het geheel tracht te overzien, leert ons integendeel altijd de schoone harmonie kennen, welke in al het geschapene heerscht. De hagel kan ons hiervan een treffend voorbeeld opleveren. Juist die jaren, waarin hij de grootste verwoestingen aanrigt, zijn over het algemeen ook de vruchtbaarste. De reden hiervan laat zich gemakkelijk inzien. Eene groote luchtwarmte en veel vocht in den dampkring worden vereischt tot de vorming van groote hagelsteenen, die de velden hier en daar kunnen verwoesten; maar diezelfde luchtwarmte en de nedervallende regenbuijen doen elders het graan welig groeijen, waarvan ons brood gebakken wordt, en het gras, waarmede het vee zich voedt, welks vleesch wij eten. Wat ik vroeger reeds gezegd heb, kan ik hier slechts herhalen: de marktprijs der wezentlijkste levensbehoeften wordt nimmer verhoogd door de hagelstormen, waardoor slechts enkele streken van eenen doorgaans zeer beperkten omtrek getroffen worden.
Het is met dat al hard,—zoo zal men mij tegenvoeren,—voor hem wien het treft. Het is zoo: maar vergeten wij niet, dat de mensch een verstandelijk wezen is, en dat hij in eene maatschappij leeft. Indien hij verzuimt van deze hem geschonkene voorregten gebruik te maken, wie moet dan de schuld dragen? Reeds sedert vele jaren bestaat er gelegenheid, om zijne te velde staande gewassen, voor eenen betrekkelijk zeer geringen prijs, tegen hagelschade te verzekeren. Dus doende kan die schade, door over zeer velen verdeeld te worden, tot bijna niets worden teruggebragt. Hij, die dit nalaat en zijnen oogst vernield ziet, hij klage noch de wetenschap aan, die hem geen hulpmiddelen daartegen heeft verschaft, noch het allerminst de Voorzienigheid, dat zij hem niet in hare afzonderlijke hoede heeft genomen; maar hij beschuldige alleen zich zelven, en zijne eigene zorgeloosheid. Zoo ergens dan geldt hier het: "Aide toi et Dieu t'aidera."