— 78 —
plaats gehad hebbende overbrengst, al behoefde die afstand ook niet groot geweest te zijn. Zoude ook de veronderstelling van de aanwezigheid van zooveel houtachtige gewassen, waartoe men zou moeten komen om de dikte en uitgestrektheid van kolenlagen te verklaren, niet moeten leiden tot eene andere veronderstelling, namelijk van de aanwezigheid van groote uitgestrektheden lands in de voor-historische tijden?—'t geen, althans wat de steenkolen-periode aangaat, in strijd zou wezen met onze kennis van den toenmaligen toestand der aarde.
Eene verklaringswijze, waarvan wij nog niet gewaagden, is die, waarbij men uitging van de onderstelling, dat de steenkolen zouden zijn ontstaan van planten op den bodem der zee, zich daar zouden hebben opeengehoopt en door minerale stoffen, die neêrgeploft werden, zouden zijn bedekt geworden. Dit is allezins onwaarschijnlijk. Eigenlijke zeeplanten toch, schijnen niet dan uiterst zeldzaam voor te komen. Wier-soorten worden niet dieper dan op 200 voeten gevonden; men treft ze aan de kusten aan; in de diepte der zee komen zij zeldzaam, het minst van allen op den bodem voor.
De kolenlagen moeten op de plaatsen zelve, waar men ze aantreft, ontstaan zijn, en wel als veenachtige of turfachtige neêrlagen (dépôts) van plantenstoffen. De onderzoekingen door de voornaamste natuurkundigen hebben dit tot zeer groote waarschijnlijkheid gebragt. De vergelijking van veen (turf) met steenkolen, kan een overtuigend bewijs leveren van de gegrondheid dezer veronderstelling.
Turf is duidelijk van plantaardigen oorsprong, en wel van de planten die daarop groeijen. Niets is ligter te bewijzen, dan dat de planten, die wij gewoon zijn "turfplanten" te noemen, in de zelfstandigheid die wij turf noemen, overgaan, en eindelijk daarin als verdwijnen. Hierbij kan men al de trappen van overgang waarnemen en zelfs nagaan, hoe de voortbrengselen van die veranderde plantenmassas ontstaan, en deze alzoo hoe langs hoe meer zich van haar eigenlijk karakter, het plantaardig maaksel, ontdoen. Het spreekt van zelf, dat het karakter van den turf verschilt naar de natuur der plantsoorten, die tot zijne vorming bijdroegen. Hoe vaster en harder en meer houtachtig haar weefsel is, des te meer bieden de