Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/561

Deze pagina is gevalideerd

— 143 —

door den landman zelven op het land wordt uitgezaaid, wanneer hij het kaf, waarin dat zaad opgenomen is, of regtstreeks op de mestvaalt strooit, of aan het vee tot voeder voorwerpt, want zelfs door de maag van een dier heengaande, behouden vele zaden hun kiemvermogen; dat weder andere onkruidplanten, zoo als de gewone kweek of het puingras, ontstaan door het uitspruiten der wortels, die, wel verre van gedood te worden, door een veelvuldig verdeelen en vaneenscheuren, des te weliger uitstoelen, zoodat al zeer dikwijls door vlijtig eggen en opgrepen, door het ijverig teisteren van de kweek zoo als men het noemt, juist het kwaad verergert. Vanwaar dus al dat onkruid komt, is gemakkelijk te begrijpen, wanneer men slechts naauwkeurig nagaat hoe dat ontstaat, en waarom men door een veelvuldig ploegen, zoo als bij de braak, het onkruid vernietigt, volgt daaruit van zelve. Bij elk ploegen worden er onkruidzaden, die te diep bedolven lagen om te kunnen kiemen, aan de oppervlakte gebragt, en spoedig daarna bedekt de akker zich dan ook met kleine planten. Nu is het zaak, om zoodra men begrijpt dat de meeste zaden gekiemd zijn, deze planten om te ploegen en daardoor te dooden, want elk zaadje kan slechts eenmaal kiemen, maar dan ook tevens weder eene nieuwe aardschol met nieuwe zaadjes ter ontwikkeling aan de lucht bloot te stellen.

Eindelijk, heb ik gezegd, ploegt de boer zijnen akker om dien droogte te geven bij nat weêr en vocht bij droogte. Dit schijnt eene wonder vreemde uitwerking van het losmaken van den bouwgrond, en echter is die gemakkelijk te begrijpen. De ondervinding leert het aan alle landbouwers, dat, op diep losgemaakte akkers, de vruchten veel minder gevaar hebben èn van te verdroogen èn van door nat weer in hunnen groei belemmerd te worden. Zij zijn hiervan zoo zeer overtuigd, dat, hoe afkeerig ook van nieuwigheden, geen hunner de goede uitwerking ontkennen zal van den ondergrondsploeg, een nieuwlings ingevoerd werktuig, dat men, met drie of vier paarden bespannen, na den gewonen ploeg en in de voor door dezen getrokken doet volgen, ten einde den ondergrond tot eene diepte van drie of vier palmen los te maken en te verkruimelen. En 't kan ook niet anders; een losse ondergrond moet het overtollige regenwater terstond doen door-