Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/607

Deze pagina is gevalideerd
 

DE TRUFFELS.

 

 

Het zal geen onzer lezers onbekend zijn, dat de Truffels tot die afdeeling der Paddestoelen behooren, welke onder den grond, geheel aan het licht onttrokken, groeijen en zich voortplanten. Men vindt ze op eene diepte van 3—9 duim onder de oppervlakte, vooral in losse zand- en steenachtige gronden, die niet van kalk ontbloot, en met laag houtgewas of heidestruiken begroeid zijn. Onder denneboomen, zegt men, komen ze niet voor. Behalve in Europa, heeft men ook in Azië, Afrika en Amerika deze gewassen gevonden, en chabraeus verhaalt reeds, dat zij uit Armenië in zoo groote hoeveelheid naar Damascus gebragt werden, dat eene vracht, door 25—30 kameelen aangevoerd, slechts voor drie dagen in de behoefte voorzien kon. In de koudere gewesten van het noordelijk Europa tieren de Truffels niet meer. Frankrijk en Piemont brengen de grootste hoeveelheid voort. De Dauphiné, de Provence, Languedoc en Quercy zijn zeer rijk aan dit winstgevend voortbrengsel, maar boven alle andere gewesten in Frankrijk munten in dit opzigt Perigord en Angoumois uit. Veel minder is de opbrengst in de Elzas, in Bourgogne, in Champagne en Normandye. Om Parijs kwamen zij voorheen meer voor dan thans, op sommige plaatsen evenwel, zoo als te Vincennes, kan men ze nog vinden. Voor eenige jaren vond een boer te Magny, in het Departement van de Seine en Oise, in een klein bosch truffels, hield zijne ontdekking geheim, groef gedurende onderscheidene jaren in de maand December bij nachtelijke stilte den schat uit de aarde, en had eene aardige winst, totdat de onheusche nieuwsgierigheid van den conducteur der diligence op Orleans, aan wien de truffels in een mandje als aardappelen werden medegegeven, het geheim aan