— 202 —
dier verschillende stelsels van gangen is het gevolg van plaats gehad hebbende nieuwe omwentelingen, waardoor nieuwe barsten en spleten in de rotsen ontstaan zijn.
Hoe nu de opvulling dier spleten heeft plaats gegrepen, is een vraagstuk van het hoogste belang, en waarvan de beantwoording nog vele moeijelijkheden oplevert, vooral waar het geldt den toestand te verklaren, waarin vele mineralen hier gevonden worden. In onze scheikundige werkplaatsen kunnen wij slechts over zeer zwakke krachten beschikken, in vergelijking met die, welke door de natuur in werking worden gebragt; en wat is bovendien het langste menschenleven, vergeleken met de welligt millioenen jaren, gedurende welke die natuurkrachten in den schoot der aarde gestadig werkzaam zijn geweest? Het zij hier genoeg op eenige der omstandigheden opmerkzaam te maken, welke op de vorming der metaalertsen in de gangen of spleten invloed kunnen gehad hebben. Het is vooreerst het water, dat, in die spleten gedrongen, de stoffen opnam, waarmede het in aanraking kwam, en deze verder voerde. Nog heden ten dage zijn de warme uit den bodem opwellende bronnen niet anders dan zulke met water gevulde spleten, welke doordringen tot op groote diepten, waar de bodemhitte zeer aanzienlijk is. Hoe diep, kan niemand zeggen, want zelfs al drong het water op sommige punten door tot aan den gloeijenden kern, dan zoude het aan den mond der bron toch nimmer meer dan de kookhitte kunnen hebben. Mogelijk echter is het, dat dit water op groote diepten, waar het tevens aan eene hoogst aanzienlijke drukking onderworpen is, vele stoffen vermag op te lossen, welke wij tot de in water geheel onoplosbare rekenen, en dat deze tijdens de opstijging daaruit worden afgezet, naar gelang het water hooger komt en zoowel de drukking als deszelfs warmtegraad verminderen. Zeker althans is het, dat zulke spleten op die wijze met kiezelzuur of kwarts kunnen worden opgevuld, en dat aldus de tegenwoordigheid der talrijke kwartsaderen in vele gesteenten kunnen verklaard worden. Vele heete bronnen toch, waaronder de Geisers op IJsland de meest bekende zijn, houden kiezelzuur in overvloed opgelost, dat zich daaruit, bij de uittreding van het water aan de