— 216 —
landgenoot p. camper, die het eerst het gebruik van dezen gelaatshoek voorstelde.
Behalve eenig verschil in den vorm van het bekken, op hetwelk de hoogleeraar w. vrolik vooral opmerkzaam heeft gemaakt, is dit het hoofdzakelijk onderscheid tusschen de Europeanen en de Negers, wat den vorm betreft. Overigens komen beide volksstammen zoowel door in- als uitwendig maaksel geheel met elkander overeen. Van kleine afwijkingen, die men in de lijken van Negers gevonden heeft, en welke niet bij alle Negers worden aangetroffen en soms ook bij Europeanen gezien worden, spreken wij natuurlijk niet. Er wordt wel opgegeven, dat het voorhoofd des Negers achteruit wijkt, en dat zijne armen gewoonlijk zeer lang zijn; het eerste is evenwel niet, en het tweede geenszins altijd het geval.
Wij komen nu tot een ander verschil, en wel tot datgene, wat ons bij het eerste gezigt van eenen Neger het meest treft: het verschil in kleur. De Negers zijn, gelijk men weet, zwart, ofschoon in verschillende tinten, van het zwartbruine tot het bijna gitzwarte; ook in dit opzigt verschillen de onderscheidene Negervolken zeer van elkander. De zitplaats van deze zwarte kleur is eene dunne uit kleine cellen bestaande laag, welke tusschen de eigenlijke huid en de opperhuid gelegen is. Deze laag nu bevat—niet alleen bij den Neger, maar ook bij den blanken en bij alle overige verscheidenheden,—eene donkere kleurstof, en het is van de groote hoeveelheid dier kleurstof, dat de zwarte kleur der Negers afhangt. Overigens is de kleur der huid van de palmen der handen en der voetzoolen bij de Negers lichter, dan die van het overige ligchaam.
De haren des Negers zijn zwart en gekroesd, niet zoo als men ook soms bij blanken vindt, maar wollig.
Verder bestaat er tusschen de Europeanen en Negers geen verschil, dat van zoodanigen aard is, als men gewoonlijk opmerkt tusschen dieren van verschillende soorten. De duur der zwangerschap, de tijd, die tot volkomene ontwikkeling des ligchaams vereischt wordt, en welke in warme klimaten bij alle rassen altijd korter is, dan in koudere luchtstreken, de duur der verschillende leeftijden, de verschijnselen, die zich bij elken daarvan opdoen,