— 227 —
De mijnwerkerskunst was bij de oude volken zeer gebrekkig; hunne mijnen waren meest groote holen, door galerijen verbonden, waarin het vervoer zeer moeijelijk moet geweest zijn, tot welke men door onregelmatige putten toegang had. Hun arbeid, niet verligt door de krachtige hulpmiddelen waarover men thans kan beschikken, moet bovendien niet alleen moeijelijk, maar ook gevaarlijk zijn geweest, en zij verdienen daarom onze bewondering voor de volharding bij die werken aan den dag gelegd.—Men moet daarbij echter niet uit het oog verliezen, dat de metalen toen, met de graanprijzen vergeleken, eene zesmaal grootere waarde hadden dan thans, en dat zij over slaven en goedkoope brandstoffen konden beschikken.—Dat overigens hunne mijnwerken op eene groote schaal werden gedreven, blijkt daaruit, dat sommige dalen in Italië met de slakken van hunne smeltovens gevuld zijn.
Egypte en verschillende gedeelten van Azië waren beroemd wegens hun goud, Spanje en Gallië leverden goud, zilver, kwikzilver en lood aan de Romeinen, de Pheniciërs haalden reeds tin uit Engeland, en de Romeinen hadden goud-, ijzer- en loodmijnen in dat land.
Gedurende de groote landverhuizing, toen zoo vele nuttige kunsten in verval geraakten, werden ook de bergwerken gestaakt, en waarschijnlijk eerst in de 7e eeuw na Christus weder begonnen. In de 8e eeuw ontwikkelde zich de bergbouw in Tyrol; in de 10e en 11e in de Hartz, in Saksen en Zweden; in 1240 werden de eerste steenkolenmijnen bij New-Castle geopend.—In Engeland, alwaar de mijnwerken tegenwoordig zulk eene groote ontwikkeling hebben, was de mijnwerkerskunst onder de regering van elizabeth nog in zulk een verval, dat de Duitsche mijnwerkers door groote voorregten aangemoedigd werden zich in dat land te vestigen.
Het ligt buiten ons bestek in vele bijzonderheden te treden over de ontwikkeling, welke de mijnwerken thans verkregen hebben. Wij willen ons alleen bij een algemeen overzigt bepalen.
Voor vele landen van Europa is de mijnbewerking een van de belangrijkste takken van nijverheid.—In 1844 werd de waarde der ruwe metalen, welke de Europesche mijnen jaarlijks opleverden, op 500 millioen gulden geschat; hierbij moet nog gevoegd worden de waarde