— 234 —
pels in het zand door welke men het water met eene groote snelheid laat stroomen, hetwelk de ligtere zand- en kleideelen medevoert, en het zwaardere metaal in de greppels achterlaat. Op deze wijze wordt b.v. een tinhoudend zand, hetwelk slechts 1⁄1000 metaal bevat, tot een gehalte van 6⁄10 gebragt.
Bekend is het, dat het zand van vele Europesche rivieren, en daaronder van den Rijn, goud bevat. Tusschen Manheim en Bazel wordt het daarvan afgezonderd; 125 millioen pond zand bevat echter slechts 1 pond goud. Het dagloon van den goudwasscher is daar ook zeer gering, van 75 cent tot 1 gulden, nagenoeg gelijkstaande met de waarde van 0,5 tot 0,66 wigtje zuiver goud, terwijl de goudwasschers in Californië in de eerste tijden dagelijks gemiddeld voor eene waarde van f 130 aan goud verkregen, hetgeen later tot f 15 verminderd is; van Australië is ons nog geen gemiddeld bedrag bekend geworden; volgens Mr. hargraves, die het eerst het goud aldaar ontdekt heeft, kon een geoefend arbeider, van goede werktuigen voorzien, in 1851 elken dag voor f 60 aan goud verzamelen.
Indien de mineralen in diep gelegen lagen of blokken aangetroffen worden, of in gangen, welke eene groote helling hebben, moet men het door onderaardsche werken verkrijgen.
Deze werken bestaan in putten en galerijen. De putten zijn de