Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/66

Deze pagina is gevalideerd

— 42 —

planten. Zij bestaat in het uitwasemen van water, dat in de plant in overtollige hoeveelheid voorhanden is, en vooral uit den grond door den wortel is opgenomen.

Verdamping heeft van buiten aan de planten plaats, ook in het koude jaargetijde. Een klomp ijs vermindert steeds in omvang, omdat zijne oppervlakte gestadig in damp overgaat. Als men twee schalen met gelijke hoeveelheden water blootstelt aan de lucht, doch onder eene van beide vuur aanbrengt, dan zal het water in deze laatste veeleer verdampen dan in de andere, maar in beide zal het ten laatste geheel verdwijnen. De toepassing van dit beginsel op de planten brengt ons tot het resultaat, dat ze aan hare oppervlakte ook des winters water kunnen en moeten verliezen, maar dat het verlies van water in meerdere mate des zomers moet plaats hebben, als de warmte van den dampkring hooger is.

Dat ook drooge koude de uitwaseming op de oppervlakte der planten, met andere woorden de "verdamping" (zoo willen wij het voortaan noemen) in werking brengt en bevordert, hiervoor zijn de sprekendste bewijzen. De koude noorden-winden zijn nadeelig voor plantsoenen en veldgewassen. Wanneer wij zeggen, dat de boomen door den wind "verschroeid" worden, beteekent dit niet anders, dan dat de voorbijstroomende lucht het gebladerte onophoudelijk doet uitwasemen, en dit in veel sterkere mate, dan er vocht, dat door den wortel moet worden opgevoerd, wordt aangebragt. Het evenwigt tusschen de verdamping en den aanvoer van vochten wordt verbroken, het weefsel wordt uitgeput, de vliezen der cellen verliezen het vermogen om verder op te nemen, vallen zamen, het blad wordt droog en bruin, het sterft af. Niet anders is de werking der koude op het jeugdig veldgewas, al zijn de verschijnselen ook niet in allen deele dezelfde. Noorden- en oosten-winden brengen drooge koude, westen- en zuiden-winden meer vochtige luchtstroomen aan. Daarom zijn de eerste, vooral in het voorjaar, schadelijk, en zijn wij gewoon onze boomen en plantsoenen door bedekking en beschutting tegen dien invloed zoo veel mogelijk te beschermen. Die nadeelige werking op fijne vruchtboomen is den kweeker inzonderheid bekend. Hij vreest niets meer dan de koude van den nacht, die