In het eerste gedeelte hebben wij beschreven, op welke wijze men de mineralen door van boven opene groeven en door onderaardsche werken verkrijgt. Wij zullen nu den mijnbouw in eenige bijzonderheden beschouwen.
Eene van de meest belangrijke zaken der mijnwerken is het vervoer van het mineraal door en uit de mijnen; eene goede inrigting van die vervoermiddelen geeft eene dagelijksche besparing en heeft alzoo eenen grooten invloed op het voordeelig ontginnen van de mijn.
Groot is dan ook het verschil tusschen het vervoer in de Zuid-Amerikaansche en in de Europesche mijnen. In de eerste wordt het mineraal door menschen in manden en zakken door naauwe en steile galerijen gedragen; een hoogst moeijelijke en kostbare arbeid. Voordeeliger is het vervoer in karren of wagens, door menschen of paarden getrokken of geduwd; in goed ingerigte mijnwerken in Europa maakt men ijzeren of houten spoorwegen, zoodra het vervoer over eenigen afstand moet geschieden.
Het mineraal wordt in vierwielige bakwagens geladen, en in steenkolenmijnen veelal in tonnen, welke op platte wagens staan, en waarin de kolen naar boven getrokken worden, om het breken der kolen bij het overladen te voorkomen. Indien de galerijen eene sterke helling hebben, worden de geladene wagens aan het eene einde van een touw, hetwelk over eene schijf loopt, vastgemaakt; aan het andere einde van het touw zijn de ledige wagens gebonden, welke alzoo door de nederdalende volle wagens opgetrokken worden. Moeten de geladen wagens tegen eene helling opgetrokken worden, dan geschiedt dit veelal door een paard, hetwelk in eene