— 277 —
om de ongelukken welke hen treffen te verzachten.—Getuige de vele onderzoekingen, welke men in de laatste jaren vooral in Engeland naar den toestand der mijnwerkers heeft gedaan, en de bepalingen welke tot verbetering van hunnen stoffelijken en zedelijken toestand zijn gemaakt; edele beginselen, door de beschaving aangekweekt, waren de voornaamste drijfveêren van deze schoone handelingen.
Hoe verschillend is dan ook de toestand van de mijnwerkers in Europa en in Amerika! Een Duitsch reiziger, Dr. tschudi, die voor eenige jaren de mijnen van Peru bezocht, geeft ons daarvan een treurig verslag. Daar worden de mijnen met de grootste onvoorzigheid bewerkt, waarvan de arme mijnwerkers de slagtoffers zijn; deze moeten niet alleen eenen harden arbeid verrigten, maar zij worden daarvoor karig beloond, en moeten van hunne geringe verdiensten de eerste levensbehoeften tot zulke buitensporig hooge prijzen van hunne onbarmhartige meesters koopen, dat hun lot ondragelijk wordt, en zij hun geheele leven in slavernij moeten doorbrengen, daar zij steeds in schuld bij hunne meesters zijn. Dit lot heeft dan ook den nadeeligsten invloed op hunnen zedelijken toestand, daar zij zich, om hun verdriet voor eenige oogenblikken te verbeten, aan dronkenschap en de grootste zedeloosheid overgeven.
De moed, de geestkracht en de kunde, waarmede de mensch uit den schoot der aarde de stoffen opdelft, door eene wijze Voorzienigheid in onuitputtelijken rijkdom nedergelegd, en het vernuft, waarmede hij die bewerkt en dienstbaar maakt tot uitbreiding der beschaving en tot vermeerdering der welvaart van de volken, moeten wij bewonderen;—maar het is een heilige pligt, zorg te dragen, dat ook zij in de weldaden der beschaving deelen, die door hunnen gevaarlijken arbeid zoo krachtig tot die schoone uitkomsten medewerken.