— 288 —
ten, of zij niet door eene naauwkeurige waarneming bevestigd wordt.
En wat zal ik nu zeggen van het toeschrijven van den tafeldans aan de werking van het magnetisme, of althans van eene daarmede overeenkomstige kracht? Het magnetisme, en in sommige gevallen de electriciteit, schijnen in onze dagen de plaats te moeten innemen der "bovennatuurlijke magten" van vroegere eeuwen. Wat in den eersten opslag vreemd en wonderbaar schijnt, en zich niet dadelijk in de gewone orde der dingen passen laat, wordt al spoedig die krachten op den hals geschoven, en daarbij eenige quasi-geleerde of mystieke onzin in de plaats van bewijzen, verklaringen en ophelderingen geleverd. Zoo wordt aan den eenen kant de nog altijd in den boezem der menigte schuilende zucht naar het geheimzinnige en wonderbare gevoed en bevredigd, terwijl men zich aan den anderen kant toch verre verheven waant boven het bijgeloof van vroeger dagen, omdat men woorden gebruikt, die ook de wetenschap bezigt, en men derhalve eene wetenschappelijke verklaring meent te geven. Het groote publiek neemt zulke nevelachtige, onbestemde, met een waas van geheimzinnigheid overtogene, maar in geleerde en wetenschappelijk klinkende termen voorgestelde verklaringen gaarne aan, en des te gretiger, naarmate het er minder bij behoeft te denken. Maar zoo wordt het ook gewend aan eene hoogst oppervlakkige, scheve, mystisch-onzinnige beschouwing en opvatting der natuur en harer verschijnselen, die, om van geene meer stoffelijke nadeelen te gewagen, in de gevolgen niet anders dan hoogst nadeelig op zijne verstandelijke en zedelijke ontwikkeling werken kan.—Ik herhaal overigens, met betrekking tot den tafeldans, hetgeen vroeger door mij gezegd is aangaande het zoogenaamd dierlijk magnetisme en de electro-biologie: "Hier magnetisme of electriciteit in het spel te brengen, bewijst alleen, dat zij, die zulks doen, met die natuurkrachten slechts oppervlakkig of in het geheel niet bekend zijn."