— 305 —
afbeeldingen stellen onzen haard, gelijk men het noemt, in doorsnede voor, de een in de breedte, de ander in de lengte.
Op de eerste ziet men, dat de ruimte boven de vuurplaats door den achterwand A en de bovenplaat B geheel is afgesloten, even als die daar achter door denzelfden achterwand, waarin echter van onderen—waartoe, dat heeft de vervaardiger zeker zelf niet heel best geweten—eene kleine opening C is gemaakt. Eveneens ziet men in de tweede doorsnede, dat ook in de zijwanden D en E geene enkele opening bestaat. Deze buitenwanden doen hier dus dezelfde dienst, als die wij van de dubbele vensters hebben leeren kennen, en die hier dus liever eene ondienst mag genoemd worden: zij beletten namelijk de warmte van de zijwanden der vuurplaats, zich te verspreiden. Geen wonder dus, dat deze in zoo groote mate met den rook den schoorsteen ingaat, dat men bij de minste poging om, door hard stoken met de groote klep er voor, toch een klein beetje warmte van dezen fraaijen haard in het vertrek te bekomen, de pijp gloeijend ziet worden, en gevaar loopt, dat het roet in den schoorsteen in brand vliegt; wat dan ook in den verloopen winter tweemalen wezenlijk daarmede gebeurd is.
Ik twijfel niet, of het zal den lezer, die aan deze beschrijving wel eenige aandacht heeft willen schenken, gaan even als mij, toen ik dit fraaije stuk voor het eerst oplettend beschouwde: hij zal het betreurenswaardig noemen, dat er in dezen tijd—het ding is hoogstens zes of acht jaren oud—nog menschen kunnen ge-