— 323 —
steldheid, de afwisseling van saisoenen, en menigerlei verscheidenheid, die hierbij plaats heeft, toch zien blijven bestaan, zoodat men zeggen kan, dat eene plant of dier, eens bij de schepping der wereld geschapen, ook nu nog, even als voor bijna 6000 jaren, op deze onze aarde gevonden wordt; wanneer wij in de duizenderlei afwisselingen en schijnbare wanorde, die overal wordt opgemerkt, toch de meeste orde, en bij alle verscheidenheid, éénheid zien heerschen, dan erkennen wij, dat er regelen en wetten moeten zijn, die in dat alles eene gemeenschappelijke zamenwerking tot één doel, of met andere woorden, het evenwigt in de natuur bewaren.
Eene der algemeenste en meest bekende krachten is die der aantrekking, waardoor alle ligchamen tot elkander naderen. Maar, hoe zoude het zijn, indien er geene krachten daaraan tegenovergesteld bestonden? Zouden niet alle stoffelijke voorwerpen tot éénen vormeloozen hoop vast in elkander gedrongen worden, en zoude er wel verschil tusschen vaste, vloeibare en luchtvormige ligchamen zijn? Zoude niet de aarde, mag men wel zeggen, onbestaanbaar wezen?—Twee werkingen zijn het voornamelijk, die aan de aantrekkingskracht een tegenwigt geven: beweging en warmte. Aan de hemelbollen, die in het onmetelijke ruim zweven, heeft de Almagt eenmaal eene beweging geschonken, waardoor zij zooveel van elkander verwijderd gehouden worden, als de aantrekkingskracht hen tot elkander zoude doen naderen; en nu wegen zij slechts op elkander, staan onderling in betrekking, doch raken elkander niet aan. Nog rollen die werelden, als voor eeuwen, in het mateloos ruim geregeld rond en zien wij, even als onze voorvaderen, die heerlijke verschijnselen, welke de sterrekunde ons aantoont en welke ik mij niet dan met moeite weerhoud, in enkele bijzonderheden te schetsen.
Voor ons, aardbewoners, is de werking der warmte, als tegenwigt der aantrekking, van nog veel grooter belang, duidelijker in het oog vallend, en menigmaal oorzaak van bewegingen, tegenovergesteld aan die, welke door de aantrekkingskracht worden voortgebragt. Niet alleen van buiten wordt ons, door de zon, warmte toegevoerd, maar