— 348 —
De vraag is nu: wat zijn vallende sterren? Vele der verklaringen die men van dat verschijnsel heeft trachten te geven, geleken meer naar pogingen om er zich van af te maken, dan op in vollen ernst gevormde hypothesen. Ik bedoel hier niet enkel het volksgeloof. Slechts de ruwste zinnelijkheid kon in de vallende sterren een snuitsel zien, van de eigenlijke sterren afvallende, opdat deze te beter zouden branden. Men bragt daarmede dan in verband eene zekere slijmige stof, die men soms in de weiden vindt, en die men als het sterrensnuitsel beschouwde, ofschoon die stof in waarheid niet anders is, dan de door ooijevaars, reigers enz. uitgebraakte eijeren van kikvorschen of visschen, wier slijmige massa in hunne maag zeer opzwelt. Poëtischer is het volksgeloof der Lithauwers: de spinster des noodlots spint aan den hemel den levensdraad van ieder jonggeboren kind, en elk dezer draden eindigt in eene ster. Nadert de dood eens menschen, dan breekt de draad, en de ster valt verbleekende ter aarde.—Maar ook hetgeen vroegere natuurkenners er van wisten te zeggen, was in alle opzigten van weinig belang. Sommige verklaarden de vallende sterren uit brandbare zelfstandigheden, die, op eene onverklaarbare wijze in de bovenste streken van den athmospheer ontstaan of daarheen gekomen, op eene even onverklaarbare wijze daar in brand vlogen. Te verwonderen zou het zijn, indien er niet geweest waren, die den physischen Deus ex machina, de electriciteit, hier ter hulp geroepen hadden. En ik vind ook werkelijk, dat beccariaen vassallide vallende sterren eenvoudig voor electrische vonken verklaarden, zonder dat mij evenwel blijkt, dat zij gronden voor deze veronderstelling hebben weten aan te voeren.
De hoogte, op welke de vallende sterren zich bevinden, wanneer zij voor ons zigtbaar zijn, de, zooals men het noemt, planetarische snelheid harer beweging, de opmerking, dat zij uit een of meer vaste punten aan den sterrenhemel, welke vaste punten niet de aarde in hare dagelijksche beweging vergezellen, maar ten opzigte der vaste sterren onveranderd dezelfde blijven en deze laatste in hare schijnbare westwaartsche beweging volgen,—dit alles gaf in lateren tijd aanleiding om te vermoeden, dat de vallende sterren van kosmischen oorsprong zijn en buiten de grenzen van de aantrekkings-