Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/798

Deze pagina is gevalideerd

— 378 —

korven,[1] Onze Engelsche schrijver heeft een' anderen weg ingeslagen om tot eene oplossing van het vraagstuk te geraken. 't Zij hem de waarnemingen van réaumur niet bekend waren, 't zij deze hem geen genoegzaam vertrouwen inboezemden, hij meende althans, dat het teekenen der bijen door een middel 't geen blijvend is, en door lucht en weer niet wordt uitgewischt, ligtelijk den dood der bijen kon verhaasten. Ook is het niet wel mogelijk al de werkbijen van een' korf zóó te teekenen. Werkbijen leven in eenen korf in alle tijden van het jaar, maar of het dezelfde bijen zijn, is eene vraag, die in het bijzonder onderzocht moet worden. Hij treedt daarom in eene berekening van het aantal bijen, dat in onderscheidene tijdperken van het jaar wordt voortgebragt. Het is bekend, dat de bevolking van eenen korf in den winter betrekkelijk gering is. Desborough berekent, dat er in Januarij gemiddeld 6000 werkbijen zijn. Wanneer hij nu nagaat, hoeveel cellen voor broed in de volgende maanden gebouwd worden, en daarbij in aanmerking neemt, dat de tijd tot de ontwikkeling van eene werkbij (van het leggen van het ei tot het uitkomen van het volkomen insekt) een-en-twintig dagen is, dan vindt hij dat in Januarij 1296, in Februarij 3024, in Maart 5184, in April 7776, in Mei 10368, in Junij 12960, in Julij 7776, in Augustus 5184 werkbijen geboren waren. Hij kwam tot deze uitkomsten door 27 cellen aan te nemen in een vierkanten duim der honigraten en de oppervlakte der nieuw aangebouwde raten te meten. Om niet te overdrijven, stelde hij eene maand voor de opvolging van elke generatie, in plaats van 21 dagen; want niet dadelijk wordt weder een nieuw ei in de cel, die verlaten is, gelegd,—sommige eijeren komen niet in de cel enz. Men moet dus iets aftrekken van 't geen men door berekening vinden zou, en daarom stelde de schrijver negen of tien dagen meer, dan voor de opvolging der, geslachten noodig was. Uit de tabel, die hij van zijne waarnemingen mededeelt, volgt dus, dat het aantal bijen, die van Januarij tot het midden van Junij uitgebroed zijn, 34128 bedraagt. Voegt men daarbij de 6000 bijen, die in Januarij in den


  1. Mém. pour servir à l'Hist. des Insectes V. p. 551, 552.